Onlangs mocht ik een Stella drinken op het terras van een appartement, ergens in de prestigieuze nieuwbouwwijk ‘Barbarasite’. Over de reling heen kon je er eventueel rechtstreeks in de Dijle pissen, toch met voldoende druk op de blaas. Zoniet kwam je urine op het daaronder gelegen terras terecht. In het Leuvense verleden was die omgeving beter bekend als de Boerenbondparking. Die plek, vlakbij de Oude Markt gelegen, was destijds erg geliefd bij en erg praktisch voor gemotoriseerde nachtbrakers. Als je er in het halfdonker naar je auto op zoek ging, moest je wel opletten niet in een kotsplas te stappen, over een lege fles sterke drank te struikelen, niet in weggeworpen injectienaalden te trappen en je neus dicht te knijpen wilde je niet high worden van de canabiswalm. Een oord met een eerder zorgwekkende reputatie, wat een wit gekuifde cafébaas/gemeenteraadslid/nachtburgemeester ooit inspireerde voor een persmededeling onder de titel ‘Bronx aan de Dijle’. Dat is nu dus compleet voltooid verleden tijd. De treurig ogende kaalslag van toen is nu een florissante woonwijk, het rapalje van toen heeft plaats geruimd voor de beter gesitueerde en goed in de slappe was zittende burgerij.
En zo waren wij dus te gast in het riante optrekje van een algemeen zeer bekende professor emeritus. Niet omdat ik verondersteld werd in dezelfde klasse als hij te spelen maar omdat hij niet meteen iemand anders kon verzinnen om aan zijn invite Leon Lamal te koppelen. Die Leon had vijftig jaar geleden in Hoeilaart de folkclub Mallemolen uit de grond gestampt, was daarna overgestapt naar het management/roadie van groepen als RUM, de Nieuwe Snaar, en consorten. Nationaal en internationaal organiseerde hij concerten en festivals. In die hoedanigheid legde hij honderdduizenden kilometers af van hot naar her, vechtend tegen de slaap.
In datzelfde tijdsgewrocht was ik baas achter de bar van de Reynaert (die van de Muntstraat, niet de huidige in de Frederik Lintsstraat!) waar het toenmalig net gestarte RUM (nog met Dirk Lambrechts zaliger) een vaste stek had veroverd. Dirk L. was toen meer begaan met de toestand en het bijvijlen van zijn kunstnagels, probeerde iedereen het verschil uit te leggen tussen sherry fino, amontillado, manzanilla, oloroso of palo cortado, en wist achter alles een flamenco staartje te draaien, of dat nu een Iers drinklied of een middeleeuwse ballade betrof. Zijn flamboyante geest strookte niet helemaal met de gedrevenheid van Paul en Wiet en zijn behoorlijk gebrekkig tijdsbesef maakte zowat elke na te komen afspraak totaal onmogelijk. Hij werd dan ook fluks vervangen door de iets rustigere Dirk Van Esbroeck – een al even erg betreurde intimus – die ik, koppig als altijd, jarenlang als een ‘in Leuven geïmporteerde Antwerpenaar’ bleef beschouwen. Mijn enige bijdrage in het succes van RUM beperkte zich meestal tot zondagavonden, doodse avonden waarop ik de barak liever dicht dan open hield. Maar ja, in opdracht van de heren, als die dan ergens te lande een optreden hadden, diende ik de dames Nell en Dotje op te vangen tot ze door hun mannen weer werden opgehaald. Spijtig genoeg was Wiet inzake liefdesperikelen iets aan de late kant; anders hadden we kunnen kaarten.
Maar ik dwaal af. Leon Lamal, dus. En de Mallemolen. Een sfeervolle tent met een moeilijk te lokaliseren ‘pissoir’. Nergens kon je betere droge worstjes en/of pikantere chorizo vinden dan bij Leon, en die bestelde ik voor de Reynaert dan ook regelmatig bij hem. Ik zie mezelf nog ’s nachts met m’n witte Suzuki T350 door het Zoniënwoud rijden met een tanktas vol worsten…
Destijds kon er geen Brit met een gitaar of een Ier met een tinwistle het Kanaal oversteken of die verzeilde wel vroeg of laat in de Reynaert of de Mallemolen. Geld viel er voor die buskers niet veel op te halen; drank des te meer, met eventueel een plek om te overnachten er bovenop. John Gillard, Mick Long, Ray Durham, Simon Shrimpton-Smith, Hugh Thomas, Allan Zimmerman… Enkelen hebben ook buiten dat beperkte circuit tussen Hoeilaart en Leuven van zich laten horen. Sommige zijn in het Leuvense blijven ‘plakken’. Ik zie die kerels nog altijd voor me, ’t is alsof het gisteren was.
En kijk, in dat schitterende tijdperk van geitenwollen sokken, An Saelens kleedjes, Afghaanse windhonden, gebatikte T-shirts en langharig werkschuw tuig, begon er ook iemand aan de Rijschoolstraat, hoek Sint-Maartenstraat, met een folkclub: De Pimpel. En laat het nu zijn dat de baas daarvan nu dezelfde professor emeritus is aan wiens tafel ik thans genodigd was. Alleen had hij vijftig jaar geleden nog iets meer haar dan nu en destijds eeuwig zwarte randen onder de ogen. Studeren en een café exploiteren, is een vermoeiende combinatie. Menigmaal was ik in de Pimpel terug te vinden, een beetje lullen met bardames Juliette en Monika, en al even regelmatig hing Polle bij mij aan de toog. Concurrentie was toen nog een vies woord, wij waren gelijkgestemde collega’s. De roots van Polle Pimpel (zo mag je hem nu wel niet meer noemen) lagen ook al in Hoeilaart en dus is het verband met Leon Lamal snel gelegd. Elke groep die iet of wat naam in het folkwereldje en in België optrad, passeerde wel in de Mallemolen én in De Pimpel. Het mooie van het verhaal is wel dat die groepen, na hun optreden in De Pimpel naar de Reynaert afzakten en daar de nacht vol maakten. Na voldoende gratis drank kwamen de instrumenten uit de koffers en volgde er een kort concert. Gratis! The Pigsty Hill Light Orchestra, Pentangle, Fairport Convention, The Dubliners, Shirley & Dolly Collins, Ralph Mc Tell, Albion Band, The Young Tradition, Incredible Stringband, The Chieftains, Ashley Hutchings, The Clancy Brothers, en zo veel anderen, ze zijn er allemaal gepasseerd. Je stak er geld en je voorraad drank op toe maar je hield er leute voor honderd en donkere wallen onder de ogen aan over.
(Zie in dit verband ook het artikel “In memoriam: bruine kroeg’ op deze blog van 13 april 2013.)
En kijk, dames en heren, naast de wonderlijke gastvrouw die zich uitgesloofd had om lekkere hapjes op de tafel te toveren, wentelden wij ons die avond vooral in dat soort nostalgische herinneringen. De tijd stond weer even vijftig jaar stil; gezichten van een halve eeuw geleden stonden weer haarscherp op het netvlies gebrand, vergeten personen kregen weer een naam. Helaas leggen de jaren hun lasten zwaar en bleek geen van ons allen nog in staat om een nachtelijk avontuur te overleven. De goede wil, de goede luim en de goede sfeer ten spijt.
Die nacht troostte ik mezelf met het nog even oprakelen van, om Brel te parafraseren “le temps, rien qu’une heure durant, être beau, beau, beau et con à la fois”. Hoe een dubbeltje rollen kan, hoe mensen door de jaren heen veranderd zijn of helemaal niet, of in mijn geval toch maar weinig. Tja, soms heeft een mens van die momenten. Bedankt Polle, bedankt Lutje, bedankt Leon, bedankt Marijke, bedankt Mieke…