Tsunami over Sulawesi

Zaterdagochtend. Louter per ongeluk – het verkeerdelijk interpreteren van de wekker – was ik veel vroeger opgestaan dan gepland. Eerste besognes van de dag: koffie en de krant. In volle overtuiging dat de dag al een flink eind opgeschoten was, zette ik de tv aan. Immers, Belgen zijn wereldkampioen “Koers Kijken” en als het erop aankomt die titel te verdedigen, wil ik daar graag mijn steentje toe bijdragen. Voor een wielerwedstrijd moet alles wijken. En wel helemaal als in Innsbruck het WK verreden wordt. Op het scherm kreeg ik weliswaar prachtige beelden te zien van berglandschappen maar dan wel zonder wielrenners die daarin hijgend en puffend figureerden. Vreemd! Dan kijk je eens op je uurwerk om dan pas vast te stellen dat het nog 9 u moet worden en dat je die nacht finaal niet eens vier uur geslapen hebt. Soit.

Piep, piep, piep, doet mijn telefoon. Een berichtje. Van Mieke. “Alles OK met ons, niks gevoeld van de aardbeving. Xxx.” Heuh? Aardbeving? Waar en hoe? In augustus was dat in Lombok het geval maar Mieke zit toch niet op Lombok maar in Torajaland op Sulawesi. Nieuwsdiensten op internet raadplegen. Dan lezen dat een tsunami al 384 dodelijke slachtoffers heeft gemaakt. De kaart van Sulawesi (Indonesië) erbij nemen. Waar ligt Palu ten opzichte van Torajaland? Op het journaal zie je verschrikkelijke beelden van de ravage in Palu en je krijgt koude rillingen als de allesvernietigende metershoge golf het land binnen rolt en alles onderweg meesleurt en als een kaartenhuisje in elkaar doet storten.

Door al die sores is de koers maar matig interessant, ondanks de geweldige prestatie van Anna van der Breggen. Je bent er met je gedachten niet bij. Je vergeet zelfs de noodzakelijke boodschappen te doen. Is dat “alles-OK-met-ons” berichtje iets meer dan een zoethoudertje? Hebben ze echt geen last gehad? Raken ze nog wel van het eiland af? In het avondjournaal krijg je dan te horen dat het ministerie Buitenlandse Zaken bevestigt dat er op dat ogenblik 16 Belgen op Sulawesi zijn – tien van hen reizen met Hobo mee. Een Belg zat in Palu, maar dat iedereen is ongedeerd.

Die avond blijf je kijken naar CNN, BBC World, TV5Monde… Je krijgt zowat overal dezelfde beelden herhaaldelijk te zien. Veel nieuws valt er niet te rapen. Wel krijg je beelden van de storm die over de Griekse kustlijn jaagt. Eerder die dag kwam er een mailtje binnen van Frey en Fab. Die zitten daar ergens in de buurt. Nog wat meer zorgen in je rugzak.

Om 2 u komt een nieuw berichtje van Mieke binnen: “We zitten in het zuiden en ondervinden geen last. We hebben morgenavond onze vlucht naar Bali. Dus we zien wel. Gelukkig is iedereen van ons OK.”

Oef, toch al iets minder zorgen. Pas dan kun je met min of meer gerust gemoed gaan slapen.

Zondagmiddag komt er een berichtje van Fab & Frey. Ook zij hebben het allemaal overleefd. Mag ik nu a.u.b. rustig naar de koers kijken, ja?

 

 

 

 

 

Open Monden- en Zandzakjesdag

Donderdag. Altijd wel een dag om naar uit te kijken. Een dag waarop Hugo Camps in mijn krant nog maar eens mag bewijzen dat hij één van de belangrijkste columnisten van deze tijd is. Je leest zijn bijdragen altijd met de mond wijd open van verbazing en na lezing zit je constant met het frustrerende idee: bespaar jezelf de moeite; probeer niet langer om twee zinnen deftig aan elkaar te flansen.

Als Hugo zijn duivels loslaat, kun je maar beter dekking zoeken. Tot op vandaag ben ik het maar één keer met hem totaal oneens geweest en dacht ik: “Jongen, hier ga je wel erg breed uit de bocht”. Dat betrof de manier waarop hij de net overleden Steve Stevaert nog op een extra vunzige beenveeg trakteerde en de man als een persvers misdadige smeerlap portretteerde. Een column waarover Camps achteraf wel toegaf dat hij ver over de streep was gegaan en waarvoor hij zich verontschuldigd heeft.

Voor het overige is het wel telkens genieten van de taalvirtuositeit die hij met het grootste gemak uit de mouw schudt. Ook vandaag maakt hij in zijn barokke taalgebruik onverbiddelijk kipkap van een politicus die het voorbije jaar erg vaak in de schijnwerpers stond: Carles Puigdemont. Laat ik Hugo zelf aan het woord. Hij besluit zijn schrijfsel als dusdanig:

“Hij heeft zich gezellig ingegraven in de residentiële bourgeoisie van Brussel, maakt geregeld reisjes door Europa, laat zich fêteren op congressen. Een ex-president die boeken schrijft en van de ene tv-studio naar de andere pendelt, maar niet het lef heeft zijn politieke vrienden in de cel te vervoegen, bedient alleen nog zijn persoonlijke ijdelheid. Figurant, gedegradeerd tot de Van Rossem van Catalonië. Een leider die recepties afdweilt, pamfletten schrijft en niet meer omkijkt naar zijn naaste volgelingen in de cel is een aberratie van het politieke fatsoen. Zijn woorden zijn losse flodders van een politieke narcist.”

Alstublieft, die zit. Hoe je iemand met verbale genialiteit kunt fileren en tot op het kleinste kootje weet af te schrapen. Eindelijk staat hier te lezen wat ik al altijd voelde als Puigdemont ergens in een nieuwsstudio opdook. Een gevoel dat je helemaal niet of toch erg moeilijk onder woorden kunt brengen maar dat wel blijft knagen en helemaal los staat van mogelijke sympathie voor, solidariteit met, of begrip voor de verzuchtingen van het Catalaanse volk.

 

Iets later diezelfde donderdag stond ik weer met de mond open. Ik had toch wel enkele uren nodig om die weer in een normale plooi te krijgen. Mijn kin en onderlip vielen naar beneden nadat Remco Van Evenepoel – na een massale valpartij – eindelijk een nieuw achterwiel had gekregen en aan een waanzinnige achtervolging begon. Pas lang nadat hij in Innsbruck zegevierend over de meet reed, en de avond al geruime tijd was ingevallen, wilden mijn kaakspieren voldoende meewerken om die lippen weer enigszins op elkaar te krijgen. Michel en José hadden die namiddag hun hele voorraad superlatieven opgebruikt en verdorie, je moest al een eeuwigheid op Mars gewoond hebben om hen daarin geen gelijk te geven. Wat die achttienjarige snotaap daar demonstreerde, rakelde onvermijdelijk herinneringen op aan de strapatsen waarop de Allergrootste Aller Tijden ons veelvuldig vergastte. Uitermate benieuwd hoe dat kereltje de overstap naar het grote mensenwerk van Quickstep zal verteren. Misschien krijgt hij daar nog een betere vorming en kan hij er uitgroeien tot een schaduw van Eddy M. Hetzelfde niveau halen en dezelfde renommee uitbouwen als Zijne Majesteit is gewoonweg onmogelijk. Maar… als Remco binnenkort in een knalgele Ferrari door het land knalt, betrapt wordt met een fles single malt in de hand of zijn neus in een lijn coke en in Ghana naar de hoeren gaat, betekent hij nummer zoveel die te snel, te voortvarend en onterecht over het paard is getild en als een sissende blindganger is uitgebrand. Er zullen veel zandzakjes – eerder wagenladingen zand! – nodig zijn om dat jonge geweld met de voeten op de aarde te houden. Maar het is een feit: dat ventje barst van het talent; het spat er gewoon vanaf.

Diezelfde avond – het was al na negen en ik zat verdiept in een ongenummerde doorloper – ging de bel. Een oud-collega uit de tijd dat Passe-Partout nog bestond, samen met haar vriend. “Ik zag nog licht branden en daarom heb ik maar aangebeld in plaats van mijn folder losjesweg in je brievenbus te droppen,” zei de dame, die zich in dezelfde ademtocht verontschuldigde voor het feit dat ze al drie jaar in dezelfde straat woont en nog geen contact had opgenomen. Waar verkiezingen toch al niet goed voor zijn. Immers, de dame in kwestie heeft zich door Rik Daems laten strikken om ergens achteraan op zijn lijst te figureren. Wat doe je dan als extreem tolerant medemens? Je inviteert de mensen naar binnen; bij een glaasje wijn is het alleszins gezelliger praten dan in het tochtige deurgat. Een poster met haar portret heeft ze me, beleefd als ze is, niet aangeboden. Mijn raam hangt toch al vol met mensen die iets meer het gedachtegoed van mijn teerbeminde aanhangen en lid zijn van hetzelfde clubje.

Die avond werd zeer uitgebreid geluld over het ter ziele gegaan magazine Pas-Uit, over muziek, over Leuvense spraakmakende figuren, weer over muziek, over literatuur en het gebrek aan tijd om meer te lezen, slechts een enkele zijsprong naar de lokale politiek, over onze gedeelde liefde voor Zuidoost-Azië en de schitterende indrukken die we daar opdeden en het gevoel dat we eraan overhielden, over Franse chansons en de invloed van Johannes Ockeghem op hedendaagse popmuziek, over het dreigende gevaar op de privacy vanwege het gebrek aan wetgeving op de vrije verkoop van drones, over Miles Davis, zelfs over wereldkampioenschappen voor sledehonden. Kortom, het liep venijnig tegen 3 uur aan vooraleer mijn bezoek zich realiseerde dat het vijf uur later weer werkdag was. Mijn stem heeft ze misschien niet gewonnen, mijn sympathie des te meer. Een beter Leuven hebben we het die nacht niet gerealiseerd, een betere relatie tussen buren des te meer. En kijk, dàt is dan toch weer wél goed voor een beter Leuven.

De Pimpel & C°

Onlangs mocht ik een Stella drinken op het terras van een appartement, ergens in de prestigieuze nieuwbouwwijk ‘Barbarasite’. Over de reling heen kon je er eventueel rechtstreeks in de Dijle pissen, toch met voldoende druk op de blaas. Zoniet kwam je urine op het daaronder gelegen terras terecht. In het Leuvense verleden was die omgeving beter bekend als de Boerenbondparking. Die plek, vlakbij de Oude Markt gelegen, was destijds erg geliefd bij en erg praktisch voor gemotoriseerde nachtbrakers. Als je er in het halfdonker naar je auto op zoek ging, moest je wel opletten niet in een kotsplas te stappen, over een lege fles sterke drank te struikelen, niet in weggeworpen injectienaalden te trappen en je neus dicht te knijpen wilde je niet high worden van de canabiswalm. Een oord met een eerder zorgwekkende reputatie, wat een wit gekuifde cafébaas/gemeenteraadslid/nachtburgemeester ooit inspireerde voor een persmededeling onder de titel ‘Bronx aan de Dijle’. Dat is nu dus compleet voltooid verleden tijd. De treurig ogende kaalslag van toen is nu een florissante woonwijk, het rapalje van toen heeft plaats geruimd voor de beter gesitueerde en goed in de slappe was zittende burgerij.

En zo waren wij dus te gast in het riante optrekje van een algemeen zeer bekende professor emeritus. Niet omdat ik verondersteld werd in dezelfde klasse als hij te spelen maar omdat hij niet meteen iemand anders kon verzinnen om aan zijn invite Leon Lamal te koppelen. Die Leon had vijftig jaar geleden in Hoeilaart de folkclub Mallemolen uit de grond gestampt, was daarna overgestapt naar het management/roadie van groepen als RUM, de Nieuwe Snaar, en consorten. Nationaal en internationaal organiseerde hij concerten en festivals. In die hoedanigheid legde hij honderdduizenden kilometers af van hot naar her, vechtend tegen de slaap.

In datzelfde tijdsgewrocht was ik baas achter de bar van de Reynaert (die van de Muntstraat, niet de huidige in de Frederik Lintsstraat!) waar het toenmalig net gestarte RUM (nog met Dirk Lambrechts zaliger) een vaste stek had veroverd. Dirk L. was toen meer begaan met de toestand en het bijvijlen van zijn kunstnagels, probeerde iedereen het verschil uit te leggen tussen sherry fino, amontillado, manzanilla, oloroso of palo cortado, en wist achter alles een flamenco staartje te draaien, of dat nu een Iers drinklied of een middeleeuwse ballade betrof. Zijn flamboyante geest strookte niet helemaal met de gedrevenheid van Paul en Wiet en zijn behoorlijk gebrekkig tijdsbesef maakte zowat elke na te komen afspraak totaal onmogelijk. Hij werd dan ook fluks vervangen door de iets rustigere Dirk Van Esbroeck – een al even erg betreurde intimus – die ik, koppig als altijd, jarenlang als een ‘in Leuven geïmporteerde Antwerpenaar’ bleef beschouwen. Mijn enige bijdrage in het succes van RUM beperkte zich meestal tot zondagavonden, doodse avonden waarop ik de barak liever dicht dan open hield. Maar ja, in opdracht van de heren, als die dan ergens te lande een optreden hadden, diende ik de dames Nell en Dotje op te vangen tot ze door hun mannen weer werden opgehaald. Spijtig genoeg was Wiet inzake liefdesperikelen iets aan de late kant; anders hadden we kunnen kaarten.

Maar ik dwaal af. Leon Lamal, dus. En de Mallemolen. Een sfeervolle tent met een moeilijk te lokaliseren ‘pissoir’. Nergens kon je betere droge worstjes en/of pikantere chorizo vinden dan bij Leon, en die bestelde ik voor de Reynaert dan ook regelmatig bij hem. Ik zie mezelf nog ’s nachts met m’n witte Suzuki T350 door het Zoniënwoud rijden met een tanktas vol worsten…

Destijds kon er geen Brit met een gitaar of een Ier met een tinwistle het Kanaal oversteken of die verzeilde wel vroeg of laat in de Reynaert of de Mallemolen. Geld viel er voor die buskers niet veel op te halen; drank des te meer, met eventueel een plek om te overnachten er bovenop. John Gillard, Mick Long, Ray Durham, Simon Shrimpton-Smith, Hugh Thomas, Allan Zimmerman… Enkelen hebben ook buiten dat beperkte circuit tussen Hoeilaart en Leuven van zich laten horen. Sommige zijn in het Leuvense blijven ‘plakken’. Ik zie die kerels nog altijd voor me, ’t is alsof het gisteren was.

En kijk, in dat schitterende tijdperk van geitenwollen sokken, An Saelens kleedjes, Afghaanse windhonden, gebatikte T-shirts en langharig werkschuw tuig, begon er ook iemand aan de Rijschoolstraat, hoek Sint-Maartenstraat, met een folkclub: De Pimpel. En laat het nu zijn dat de baas daarvan nu dezelfde professor emeritus is aan wiens tafel ik thans genodigd was. Alleen had hij vijftig jaar geleden nog iets meer haar dan nu en destijds eeuwig zwarte randen onder de ogen. Studeren en een café exploiteren, is een vermoeiende combinatie. Menigmaal was ik in de Pimpel terug te vinden, een beetje lullen met bardames Juliette en Monika, en al even regelmatig hing Polle bij mij aan de toog. Concurrentie was toen nog een vies woord, wij waren gelijkgestemde collega’s. De roots van Polle Pimpel (zo mag je hem nu wel niet meer noemen) lagen ook al in Hoeilaart en dus is het verband met Leon Lamal snel gelegd. Elke groep die iet of wat naam in het folkwereldje en in België optrad, passeerde wel in de Mallemolen én in De Pimpel. Het mooie van het verhaal is wel dat die groepen, na hun optreden in De Pimpel naar de Reynaert afzakten en daar de nacht vol maakten. Na voldoende gratis drank kwamen de instrumenten uit de koffers en volgde er een kort concert. Gratis! The Pigsty Hill Light Orchestra, Pentangle, Fairport Convention, The Dubliners, Shirley & Dolly Collins, Ralph Mc Tell, Albion Band, The Young Tradition, Incredible Stringband, The Chieftains, Ashley Hutchings, The Clancy Brothers, en zo veel anderen, ze zijn er allemaal gepasseerd. Je stak er geld en je voorraad drank op toe maar je hield er leute voor honderd en donkere wallen onder de ogen aan over.

(Zie in dit verband ook het artikel “In memoriam: bruine kroeg’ op deze blog van 13 april 2013.)

En kijk, dames en heren, naast de wonderlijke gastvrouw die zich uitgesloofd had om lekkere hapjes op de tafel te toveren, wentelden wij ons die avond vooral in dat soort nostalgische herinneringen. De tijd stond weer even vijftig jaar stil; gezichten van een halve eeuw geleden stonden weer haarscherp op het netvlies gebrand, vergeten personen kregen weer een naam. Helaas leggen de jaren hun lasten zwaar en bleek geen van ons allen nog in staat om een nachtelijk avontuur te overleven. De goede wil, de goede luim en de goede sfeer ten spijt.

Die nacht troostte ik mezelf met het nog even oprakelen van, om Brel te parafraseren “le temps, rien qu’une heure durant, être beau, beau, beau et con à la fois”. Hoe een dubbeltje rollen kan, hoe mensen door de jaren heen veranderd zijn of helemaal niet, of in mijn geval toch maar weinig. Tja, soms heeft een mens van die momenten. Bedankt Polle, bedankt Lutje, bedankt Leon, bedankt Marijke, bedankt Mieke…

 

 

 

 

 

 

 

 

 

Eindelijk geland

Maandag 15.30 u. Eindelijk een verlossend telefoontje uit Bali. Het is daar nu 21.30 u en Mieke en haar gezelschap zijn er nog maar net gearriveerd. Bijna anderhalve later dan voorzien. Immers, de aansluitingsvlucht in Bangkok was ook weer uitgesteld, weer wegens een panne aan het vliegtuig. Zo te zien gaat het met Thai Air razendsnel bergaf. Twintig jaar of zo geleden stond die maatschappij, samen met Singapore Airlines, nog op de hoogste ladder van wat de luchtvaart te bieden had. Daar vloog je mee voor je plezier; stralend glimlachende airhostesses, drankjes naar believen en voor wie braaf was nog een orchidee in het knoopsgat. Besparingen? Hogere winstmarges? Ook nu weer zal Thai Air ervoor moeten opdraaien, net als vorig jaar. Elke passagier een retourtje van € 600, met een hotelovernachting + avondmaal + ontbijt er bovenop.

Wat niet wegneemt dat het zowat op elke luchthaven huilen van pure miserie is. Die beginnen steeds meer te lijken op een doorsnee station van de NMBS. Net zo min als er nog één trein op het juiste tijdstip spoort, zo min vertrekt of landt een vlucht nog op het vooropgestelde uur. Dat mag niet verbazen. Je hoeft op een klare dag alleen maar de hemel in de gaten te houden. Afhankelijk van de windrichting, en de nukkige klachten vanuit het hoofdstedelijk gewest, is het boven Leuven één wirwar van wit getrokken strepen uitlaatgassen. Het luchtruim zit overvol, met of zonder stiptheidsacties van de verkeersleiders. Leve de vooruitgang.

Hoe dan ook, mijn teerbeminde klonk doodvermoeid. Niet moeilijk. Ze moet heen en weer bellen met reisorganisatie Hobo, de lokale gidsen contacteren, nieuwe afspraken maken, de vooropgestelde reisplannen overhoop halen en aanpassen. En niet de minste opdracht: het reisgezelschap tevreden houden. De twee dagen acclimatiseren op Bali zit er niet meer in. Morgenvroeg is het weer het vliegtuig op, naar Jogyarta. Dat met Garuda en dan is het wel te hopen dat die luchtvaartmaatschappij zijn belabberde reputatie intussen wat heeft opgevijzeld. Anders komen ze daar pas overmorgen aan. Of misschien wel nooit.

Intussen is het in Indonesië altijd wel iets beter dan hier, en niet alleen wat het weer en het eten betreft. Een beetje lijdzaam kijk ik naar de werkzaamheden in de straat. Na twee dagen gutsende regen is die nu wel helemaal in een modderpoel getransformeerd, en de herfst moet nog écht beginnen… Huub bedankt al twee dagen voor een wandeling. Verder dan de rand van de dorpel wilt die zijn neus niet naar buiten steken. Gelijk heeft hij.

Bangkok? Het zal voor morgen zijn

Ben net terug thuis van de luchthaven van Zaventem (ik weiger pertinent dat ding Brussels Airport te heten) na een onnodige en verkeerd begrepen omleiding via Meerbeek en Everberg. Mieke kreeg het er behoorlijk van op de zenuwen. Ze had met haar medereizigers tegen 10.30 u aan de koffiebar afgesproken en daar houdt ze zich graag strikt aan. Nu kon ze pas op exact datzelfde tijdstip haar koffer uit de auto halen en diende ze nog een eindje te lopen. Nu ja, voor een vlucht die pas om 13.30 u vertrekt, is dat nog wel altijd ruim op tijd. Dan komt het niet op enkele minuten aan.

Het valt me telkens weer op, altijd die gespannen opwinding van haar, terwijl ze de voorbije 40 jaar toch al minstens 200 internationale en intercontinentale reizen achter de kiezen heeft. Je zou bijna denken dat zij zenuwachtiger is dan reisdeelnemers die voor het eerst een vliegtuig moeten nemen. Beslist te wijten aan die koppige verantwoordelijkheidszin voor haar reisgroep. Zo is ze wel.

Zit ik nu dan weer in m’n eentje thuis; toch voor de volgende 18 dagen. De hond kruipt in de zetel, ik zet de muziek dan maar wat harder dan het volume dat Mieke aanvaardbaar vindt en val mijn doorloperboek aan. Rond 13 u stuur ik nog een berichtje om haar goede reis te wensen. Een half uurtje later moet ze in de lucht hangen. Tussendoor volg ik op het internet de vertrekuren op Zaventem. Achter haar vluchtnummer flikkert het oranje vierkantje “Vertraagd”. Om kwart voor drie (14.45 u) seint ze me dat het vliegtuig nog altijd niet vertrokken is. Problemen met het landingsgestel of iets dergelijk. Daar moet ik dan behoorlijk mee lachen. Bij de afscheidskus gaf ik haar de wens nog mee: “Hopelijk gaat er deze reis niets mis.” Vorig jaar heeft ze ook al problemen gehad met Thai Air, zowel op heen- als de terugreis, waardoor aansluitingsvluchten gemist werden zodat die maatschappij iedereen een troostpremie van € 600 moest uitkeren. En verdikkeme, nu is ze nog niet eens vertrokken en het loopt al fout. Trouwens, bij elke vertraging dreigt de aansluitingsvlucht naar Denpasar te beginnen met een razendsnelle spurt om dan het bedoelde vliegtuig naar de startbaan te zien taxiën.

Telkens ik internet weer open, geeft het oranje bordje weer een ander vertrekuur aan. Eerst 15.15 u, dan 16.30 u, daarna 17.30 u om uiteindelijk vuurrood te kleuren met de boodschap “Afgelast”. Blijkt dat men de neuswielen moesten vervangen maar dat er in Zaventem daarvan maar één exemplaar beschikbaar was. Morgen gaat er een vlucht om 12.30 u. Kortom: iedereen mag zijn bagage weer uitladen, wie niet in België woont mag naar een hotel en wie wél in België woont, moet dan maar weer naar huis gaan. Ik maak me al klaar om haar weer op te pikken.

Hopsa, dan schiet mijn madame in actie. Palaveren met de verantwoordelijken van Swissport en maar uitleggen dat die mensen nu nog onmogelijk transport kunnen regelen, dat de koelkasten thuis er leeg bij staan, dat ze morgen niet tijdig weer present kunnen zijn, etc. etc. etc. Voilà, ze mag zich weer eens helemaal uitleven in de materie waarin ze bijzonder bedreven is. Verantwoordelijkheidszin, nietwaar.

Slotsom: heel de groep wordt versast naar het Van der Valk hotel in Machelen, avondmaal en ontbijt inclusief en morgen terug naar de luchthaven met een shuttlebus.

Toch weer een heel avontuurlijke zwenking aan deze reis. In plaats van je koffers uit te pakken in een tropisch zonnig hotel van Nusa Dua (Bali) met een plons in het zwembad achteraf, kan je naar de grijze hemel staren en naar de plenzende regen luisteren ergens in Machelen. Jaja, elke uitstap met Mieke belooft een kleine expeditie te worden.

 

Kruipend bloed en linke streken

Voilà, we zijn er weer eens mee (her)begonnen.

De voorbije schitterende zomermaanden bracht ik vooral door in de schaduw van m’n eigen Catalpa bignonioides ‘Nana’ – die nog nooit voordien zo breed als nu uitgroeide. Er kwam nogal wat bezoek van allerlei pluimage over de vloer, er werd al eens wat gegeten en vooral (te) veel gedronken. Veel gelachen, ook. Verhalen uit een ver en meer nabije verleden, links en rechts toespelingen op de aanstaande gemeenteraadsverkiezingen en de politieke onzin die circuleert in Leuven en verre omstreken en bovendien Facebook overspoelt. Zelf zit ik niet meer op dat zogenaamde sociale medium en dus moest ik dat maar gewoon van derden aannemen. Die nonsens werd daags nadien dan ook nog eens bevestigd door verkiezingsfolders die in de brievenbus gedropt werden. Op zo’n momenten begon het wel eens te knagen om vrijuit en met veel bombarie op al die larie en apenkool te reageren en er mijn mening over te spuien. Nu ja, wat die mening ook al moge zijn.

Dat zijn van die momenten dat je de mogelijkheden van Camperhuub begint te missen. Komt daarbij nog een andere factor. Morgen of zo vertrekt mijn teerbeminde voor de elfendertigste keer alweer naar Indonesië, man en hond treurend achterlatend. Als ik nu eens weer aanpikte op die blog, dacht ik zo tussen twee koffietjes door. Dan blijft zij tijdens de reis tenminste op de hoogte van de innerlijke roerselen die zich tussen de muren van haar stulpje vertonen.

Gewetensproblemen, lieve mensen. Zwijg stil. En dus beginnen we er maar weer aan. Misschien niet op dagelijkse basis en wel helemaal niet meer gedeeld op Facebook. Wie de dingen lezen wilt, moet er wat voor over hebben.

Waarom heb ik mijn koppige verzet dan wel opgegeven? Waarom nu eensklaps mezelf weer druk opleggen? Waarschijnlijk omdat het nu eenmaal zo gebeurt. Waarschijnlijk omdat het niet anders meer kon. De voorbije maanden botste ik – tijdens een van die talloze WWILF-momenten (What was I looking for?) op Google – op de naam Carolus Tuinman (1659-1728). Twee jaar voor zijn overlijden publiceerde die het boek, althans het eerste deel daarvan: “De oorsprong en uitlegging van dagelyks gebruikte Nederduitsche spreekwoorden, opgeheldert tot grondig verstand der vaderlandsche moedertaal.” Een hoogst aangename kennismaking, vond ik meteen. In wekelijkse afleveringen was het daarin heerlijk en leerrijk bladeren. In dat boek trof ik meer bepaald drie Nederduitsche spreekwoorden aan die in het kader van deze ‘wedergeboorte van Camperhuub’ erg van toepassing zijn en die, hoewel ze sinds het begin van de 18de eeuw een lichtjes meer genuanceerde en/of aangepaste betekenis hebben gekregen, nog altijd even accuraat toepasbaar zijn.

1/ Over het zweren van dure eden:

“Een gedwongen eed, en heete pasteyen, zijn licht te breken” Hoe verre men echter verpligt is om zulk een eed te houden, behoort tot de Godgeleerdheid der geweetensgevallen. Maar een lichtvaardige, en voor al een valsche eed, is voor God niet min een grouwel. Echter is ’t menigmaal: Hoe vaster bezworen, hoe eer gebroken. Dus is ‘t: Hij houd den eed, als de hond de vasten.

Uitleg: Toen ik met pensioen ging, legde ik mezelf de plechtige belofte op nooit ofte nimmer noch één woord openbaar te publiceren. Die dure eed heb ik intussen al drie keer weer moeten inslikken. Geen drie zonder vier, denk ik dan maar, en gezien mijn hond Huub het ook zo moeilijk heeft met vasten…

2/ Over kruipend bloed:

Het bloed kruipt daar ’t gaan en kan. Dat is, de natuur heeft in bloedverwanten eene aangeboren en heimelyke neiging en drift to malkanderen gelegt, die zich byzondere gevallen openbaart. Maar wat zin heeft die spreekwyze? Men zegt, om te betuigen dat men ergens wezen wil, wat beletzelen zich ook mogten opdoen: Kan ik er niet gaan, ik zal’er kruipen. Zo laat zich ook de natuurlyke trek nergens door weerhouden. Verwonderlyk en zeldzaam is, ’t geen van ’t bloedvloeyen zelf van dooden in verscheiden gevallen, verhaalt word. ’t Is een goud spreekwoord: De natuur trekt meer, dan zeven paarden. En gelyk gezegt wierd: Een vrouwen hair trekt meer, dan zeven paarden. Wy zeggen mede: De natuur, of ’t moeders hert, kan niet liegen.

Uitleg: Op 9 juni 2017 postte ik m’n laatste bijdrage in Camperhuub en had ik een hele zomer de tijd om te tobben over het al of niet voortzetten van die blog. Pas onderweg naar Spanje stond mijn besluit vast: stopt ermee want je zult steeds in herhalingen vervallen, bespaar jezelf van stupide en totaal naast de kwestie verlopende replieken en werk jezelf eindelijk eens doorheen die stapel boeken die al jaren op je liggen te wachten. En toch gebeurde er op Benisol welke week minstens één ding dat enige commentaar waard was en waarover nu wijselijk gezwegen werd of toch in zeer beperkte kring geuit werd – en dan nog alleen oraal beleden. Maar… zoals een verstokte kettingroker die net een heel jaar geleden de laatste keer een peuk in de asbak uitdrukte intussen toch al 365 dagen x 16 uur per dag x om de 10 minuten naar een sigaretje smacht, zo sterk tintelden mijn vingers om toch maar opnieuw dat toetsenbord te folteren. Aan dat torment komt hiermee een einde.

3/ Over bewaakte ganzen:

De vos wil een kluizenaar worden. Dus zeiden de oude, wanneer een doortrapte huichelaar een gelaat maakte van bekeering en godvruchtigheid, en eenvoudigen te bedriegen, volgens 2 Tim. 3:5. Zo was ook by hen een spreekwoord: Als de vos de passie preekt, Boeren wacht uw ganzen. De valsche Propheten deden een hairen mantel om, om te liegen. Zach. 13:4. En de Zaligmaker waarschouwt ons voor wolven in schaapsklederen, Matth. 7:15. ’t Is niet al goud dat’er blinkt, doch echter behoud het waare goud zyne waarde.

Uitleg: Toen kameraad Bart Mertens me vroeg om voor Leuven Actueel een column te verzorgen, mocht ik daar zelf een titel voor verzinnen. Voor wie mijn persoonlijke geschiedenis een beetje kent – dat zijn er helaas maar weinigen meer – is het nogal vanzelfsprekend dat er een verwijzing in zou komen naar een vos. Wie die geschiedenis niet kent, moet maar zelf een aanknopingspunt verzinnen.

Hoe dan ook: alles wat hier nog zal volgen, zal verder onder de noemer ‘Als de vos de passie preekt’ blijven verschijnen. Spanje, en eventuele andere reizen, staan voorlopig op een laag pitje. Zoals het er nu naar uitziet, zal ik pas vanaf 15 oktober – dag na de verkiezingen – er weer eens intens aan denken om naar het zuiden te trekken.

Deze bijdrage houdt niet de minste belofte in. Het kan goed zijn dat er hierna weer niets meer volgt maar voor hetzelfde geld staat er weer elke dag enige onzin. Je weet maar nooit. Hou het in de gaten.