Een van mijn beste vrienden is Gijs S. Ik heb hem nooit in levende lijve ontmoet. De eerste keer dat ik van hem hoorde praten, was hij al een tijdje dood. Bitter jong was hij toen. Toch heb ik me maar zelden met iemand zo intens verbonden gevoeld. Hoe dan wel?
Gijs studeerde etno-musicologie en voor zijn doctoraal haalde hij het in het hoofd om naar Siberut te trekken. Dat is een totaal met oerwoud begroeid eilandje ten westen van Sumatra waar een zeer archaIsch volkje, de Mentawai, leeft. Dat idee werd hem ingepraat door zijn mentor, de Zwitserse Nederlander Reimar Schefold, befaamd professor etnologie, die in de jaren 60 geruime tijd op dat eiland had gezeten en daar turven van een studies over publiceerde. Daarin had hij het zeer vaak over de gezangen van de kerei, de lokale sjamanen zeg maar. Gijs was er door gefascineerd geraakt en vol enthousiasme, maar bijzonder slecht voorbereid en nogal roekeloos voortvarend vertrok hij naar ginder. Met zijn gids doorkruiste hij het regenwoud op zoek naar de plaatsen die Schefold hem had aanbevolen. Hij noteerde er de muziek en nam die op met een aftandse cassetterecorder. Tussendoor schreef hij ettelijke en ellenlange brieven naar zijn verloofde waarin hij zijn wederwaardigheden, zijn dagelijkse leven en zijn avonturen uit de doeken deed.
En dan sloeg het noodlot toe in de vorm van hersenmalaria. Dab heb je nog 36 uur de tijd om de juiste medicatie te krijgen. Hij raakte niet meer tijdig van het eiland af en bezweek onder hoge koortsen.
Een vriend beeldhouwer kapte een grafsteen die de broer van Gijs boven het graf plaatste. Dat graf ligt hoog tegen een heuvel aan, in de weldoende schaduw van een reusachtige boom.
Vijf jaar na zijn dood las zijn verloofde Jeanette de brieven van Gijs voor in een radioprogramma van de VPRO en daarna werden die gebundeld in het boekje ‘Kirekat, brieven uit Siberut’. Op de voorstelling van dat boek in Amsterdam leerde ik zijn ouders kennen. Intussen was ik ook al enkele keren op dat eiland geweest, had er de meest vreemde dingen meegemaakt en raakte maar moeilijk weer thuis na een bezoek. Wat Gijs in zijn brieven schreef, had ik aan de lijve ondervonden. Hij stond met dezelfde gevoelens als ikzelf tegenover de Mentawai en ik kon zijn boekje niet lezen zonder tranen in de ogen. Hij was mijn zielsbroer, mijn strijdmakker, misschien wel mijn alter ego. Telkens ik in Muara Siberut kwam, beklom ik er de heuvel naar de grote boom om er een beetje bij zijn graf te zitten. Zoals het daar gebruikelijk is, steek je een brandende sigaret tussen een gekloven twijgje, leg je wat eten bij het graf en versier je het met bloemen; kwestie van de geesten gunstig te stemmen.
Op een bepaald ogenblik wilden zijn ouders, toch al achteraan in de zeventig, naar het eiland om zijn graf te bezoeken. Omdat ik er in dezelfde periode net was, zou ik hen in Padang op Sumatra van het vliegtuig halen en samen de oversteek doen.
Dagen lang zag ik vader S. met een harkje en een schopje de heuvel optrekken om het graf van het welig tierende onkruid te ontdoen. Daarna sleurde hij nat in het tropische zweet zakken grind mee naar boven. Het graf van zijn zoon moest er netjes bij liggen. Dagen lang heb ik met zijn moeder mijn lokale gids en vertrouweling moeten uithoren over de laatste dagen van haar zoon. Ze moest alles weten, tot in de kleinste details. Op de voorlaatste dag zijn we naar het primitieve dispensarium gelopen waar Gijs de laatste zorgen kreeg van een Duitse missiezuster. Ze greep mijn hand en ik moest met haar op zijn sterfbed gaan zitten. Geen traan, geen zucht. Ze knikte alleen maar ingehouden terwijl ze heel de kamer haast fotografisch in zich opnam. Sterke vrouw. Na een uurtje of zo zei ze: “OK, dat was het. Nu wéét ik.” Dat uur met haar samen zal ik me altijd blijven herinneren als het meest emotioneel geladen ogenblik uit mijn leven.
Daags nadien zaten we weer op de boot naar het vasteland van Sumatra. Ik wuifde hen uit op de luchthaven en daarna hebben we elkaar nooit meer weergezien; ik weet zelfs niet of ze nog leven.
Nadien ben ik nog herhaaldelijk op Siberut geweest, telkens weer beklom ik die heuvel en heb heel wat sigaretten gebrand aan de zijde van de soulmate die ik nooit gekend heb. Hoewel.
‘Kirekat, brieven uit Siberut’ van Gijs Schneemann. Uitgeverij Hadewijck (1992) ISBN 9052401527.