Last call for drinks!

images-16Ziezo, aan alles komt een eind, en daarmee is dit dan ook mijn allerlaatste bijdrage aan Camperhuub. Plechtig beloofd. Als u dit leest, ben ik er hoogst waarschijnlijk al niet meer. Na een half leven rondhangen in doorrookte donkerbruine kroegen en een heel leven lang onmatig misbruik van blauwe Bastos en Gauloises Caporal moest er wel een joekel van COPD om het hoekje loeren. Dat ik het desondanks toch nog bijna 76 jaar heb weten uit te zingen, botst in de medische wereld op enige verbazing. Helaas, in deze fase van het emfyseem is een verder menswaardig bestaan toch wel heel erg moeilijk. Gelukkig staan wetgevers en artsen voor één keer aan mijn kant, zodat ik toch nog kon kiezen tussen een lang gerekte verstikking of vertrekken met een glimlacht. Tja, dan is de keuze snel gemaakt. Vandaar.

In een onbewaakt ogenblik had ik gezworen nooit nog één letter te schrijven. Dom van me, want dat resulteerde in de reisblog Camperhuub. De camper is er niet meer, hond Huub gelukkig nog wel. Was het verwaande ijdelheid dat me dreef, of het waanidee dat ik nu en dan toch nog wat te zeggen hadden? Ik weet het niet. Och, al met al moet u maar denken dat u dank zij al die door mij gepubliceerde onzin geen andere nonsens hoefde te lezen en uzelf troosten met het idee dat ik nu wel echt helemaal uitgeluld ben.

Terugdenkend aan Dirk Lambrechts (die van de vorige bijdrage) – en al die andere geweldig mooie vrienden die hem (en mij) zijn voorgegaan – kom ik automatisch weer uit bij dat prachtige gedicht van Dylan Thomas. Op dit ogenblik vind ik vooral één strofe daarin zeer belangrijk, namelijk deze:

Though wise men at their end know dark is right,

Because their words had forked no lightning they

Do not go gentle into that good night.

Intussen ben ik oud en wijs genoeg geworden om te weten dat er niet aan te ontkomen is dat je ooit de goede donkere nacht in moet en dat mijn woorden nog nooit één bliksemschicht kon doen splijten. Verzetten tegen het doven van het licht is dus niet nodig. Luister eens hoe Dylan Thomas zelf dit gedicht voordraagt:

https://youtu.be/g2cgcx-GJTQ

Om in ongeveer dezelfde sfeer te blijven, toch nog iets van mijn lievelingsdichter Jan Slauerhoff. De laatste strofe van zijn (wellicht laatste?) gedicht ‘In Memoriam mijzelf’.

Ik deins niet voor de grens,

Nam afscheid van geen mens,

Toch heb ik nog een wens,

Dat men mij na zal geven:

“Het goede deed hij slecht,

Beleed het kwaad oprecht,

Hij stierf in het gevecht,

Hij leidde recht en slecht

Een onverdraagzaam leven.”

 

Gelieve dat “onverdraagzaam” in de laatste zin correct te interpreteren en er misschien het woordje “soms” aan te laten vooraf gaan. Tenslotte was mijn leven één groot feest.

Ook na het overlijden van Dirk L, van de vrienden Eddy W, Stef P, Makke L, Frits D, Jos VH, Dirkje VE, Jo Ph, en die ontelbare anderen die in deze wereld gemist worden, bleef deze aardkloot draaien, werd deze wereld geregeerd door misdadig onbekwame minkukels, bleef kapitaal ons leven bepalen, bleef de mens – de naakte aap – zijn eigen nest vervuilen en bleef de klimaatwijziging verder om zich heen grijpen en bleven klefferige mooipraters haat prediken en mensen tegen elkaar opzetten. Dat zal ook na mij, en nog heel lang daarna, niet veranderen. Eigenlijk hoef ik dus niet zo heel veel te missen.

Het was me een genoegen, lieve mensen. Dank zij jullie mocht ik zwemmen in zeeën van vriendschap en oceanen van liefde. Gelukkiger kan een mens niet zijn. Merçi daarvoor.

Zorg goed voor jezelf en iedereen die je lief is. Het ga jullie allemaal goed. Zoals mijn vriend ‘tonton’ Eddy W liet noteren: “Ik heb een goed leven gehad en gun iedereen hetzelfde”.

Ciao.

Guy

 

En dan nog wat: wie benieuwd is naar wat mij al die decennia gedreven heeft, zeg maar, wat de leidraad in mijn leven was, mag hier nog eens naar luisteren:

https://youtu.be/g1Gf3LogQBE Tja, die onbereikbare en ontoegankelijke ster…guy

PS:

* Omilh me yah = Strijdkreet van de onvolprezen Fundacion Patagonista en Patagonisch voor “Ik ben tevreden” of “Ik ben voldaan” https://youtu.be/MxR9i0c8-Hg

* Mei aku boiki = Afscheidsgroet van de Mentawai op het eiland Siberut als iemand de paalwoning verlaat, en het wil zoveel zeggen als: “Ik ben effekes weg…”

 

What do you want to do ?

New mailCopy

Held

2019022410028_5c725fc1b789683b9221d3dajpegOeps vergeten… Deze foto diende geplaatst op 13 juni. Die dag, maar dan wel in 1936 – dus 84 jaar geleden – werd deze foto genomen aan de scheepswerf Blohm + Voss in Hamburg. Alle werklieden staan netjes aangetreden, met gestrekte arm om Hitler te groeten die op bezoek kwam. Slechts ééntje weigerde dat te doen: August Landmesser. Het is hem niet goed bekomen. Hij stierf in mijn geboortejaar.

Voor mij is hij de allergrootste held van de 20ste eeuw, en desnoods lang daarvoor en lang daarna.

Laat ons een allen een klein beetje méér August Landmesser zijn. Waarvoor mijn dank.

800px-August-Landmesser-Almanya-1936

What do you want to do ?

New mailCopy

Ode aan de vriendschap: Dirk

red_foxIn lang vervlogen tijden had ik een opperbeste vriend. Naast kunsthistoricus was hij een redelijk goede flamencogitarist, begenadigd verteller, grenzeloze fantast, bandeloze levensgenieter. Daarnaast ook een verstokte mythomaan, een constant klagende hypochonder, een eeuwige romanticus die zijn nostalgie naar afgesloten tijdperken verzoop in liters drank. Iemand die veel te laat was geboren en zijn draai in de 20ste eeuw maar niet kon vinden, iemand die constant naar zichzelf op zoek was maar liever nog als een angsthaas voor zichzelf op de loop ging. Een extreem boeiende persoonlijkheid, dus, waarvan je nooit kon voorspellen welke richting het nu alweer uit zou gaan. In een van die talrijke totaal onverwachte opwellingen van hem, opende hij een restaurant, waarin hij steentje voor steentje dagelijks aan zijn eigen mythevorming bouwde.

Ik heb het dan over Dirk Lambrechts, die in de godgezegende tijden dat we nog geteisterd werden door internet en smartphones, de hemelse ingeving kreeg om in het achteraf gelegen Klein Begijnhof het restaurant Spaanse Brabander te beginnen. Dat werd het Leuvense epicentrum, het verzamelpunt voor alle verwarde geesten die op zoek waren naar verheldering en ander richtinggevend soelaas. En van dat soort liep Leuven vol, dat kan ik jullie wel verzekeren. Bij Dirk kwam je altijd gegarandeerd iets wijzer naar buiten dan je bij hem binnen was gegaan maar ook wel altijd veel uren later dan oorspronkelijk gepland.

De legendarische nachten in de Spaanse Brabander hebben meer dan één generatiegenoot ongenadig getekend voor de rest van het leven. Wie nooit verder was geraakt dan braadworst met bloemkool of spruiten, kreeg kalfstestikels voorgeschoteld, gesudderd in ganzenvet en overgoten met rijkelijke hoeveelheden Spaanse wijn. Vaste klanten herkende je aan hun steeds groeiende geloof in het hedonisme, de toenemende gradatie in alcoholisme en/of de knoflookwalm die uit hun poriën barstte.

Het gevaar van de avond was het moment dat Dirk het in zijn keuken beu was en bij je aan tafel kwam zitten. Wie op dat ogenblik niet weg was, was gezien. Nu ja, aan gewillige en lijdzaam ondergaande slachtoffers ontbrak het ook niet meteen. Dan had hij weer een nieuw wijntje ontdekt uit de Alentejo, Dao, Rioja of Duero… dat zo nodig samen geproefd en getest diende, dan kwam alweer de fles Aguadiento op de tafel. Wie qua poëzie nooit verder kwam dan Guido Gezelle of Alice Nahon, werd met gedichten van Fernando Pessoa, Pablo Neruda en Jan Slauerhoff rond de oren gekletst. Hoogoplopende filosofische discussies trokken ons door de nacht heen, tot Dominique erbij indommelde of een gedecideerde Seany het welletjes vond.

Tot hij plots bij me aan de toog van de Reynaert opdook, kende ik Dirk van haar noch pluim. Waarschijnlijk kwam hij mee aangewaaid in het kielzog van Paul en Wiet, de twee andere mededaders van RUM. Al bij die eerste ontmoeting was het tussen ons meteen midscheeps raak. Na tien minuten leek het er wel op dat Dirk al een eeuwigheid vaste stamgast was, tien minuten later bleken we, op een week na, even oud te zijn met sterrenbeeld Leeuw. Dat beloofde gensters.

Dirk wilde sherry maar dat moest dan wel ‘La Gitana’ Manzanilla van het wijnhuis Hidalgo zijn. Dus reed ik daarvoor naar El Valenciano in de Zirkstraat te Antwerpen. Dirk wilde dat ik flamenco draaide. Dus bestelde ik bij platenzaak Campus elpees van Sabicas en Ramòn Montoya. In een van zijn talrijke zwaarmoedige buien begon Dirk weer over fado en dus kocht ik platen van Alfredo Duarte Marceneiro en Amalia Rodrigues. Dirk was maniakaal bezorgd over de toestand van zijn vingernagels en dus had ik wel altijd een nagelvijltje in voorraad. Als hij begon te vertellen, wist je nooit waar de scheidingslijn tussen werkelijkheid en verzinsel begon, doorgetrokken werd of ophield. Maar… je bleef uren aan zijn lippen hangen.

De eerste optredens van RUM verliepen altijd volgens een vast stramien. Een: Dirk vond repetities alleen maar overbodige verspilling van kostbare tijd, tot wanhoop van Paul en Wiet. Twee: zijn panische plankenkoorts sloeg al twee dagen op voorhand toe en die onzekerheid probeerde hij zo nodig met grote dosissen drank te verzuipen. Dirk was nooit langer dan twee nummers in het gareel te houden en dan liet hij zo’n optreden ontvlammen in een warrige kakofonie. Een Iers drinklied, een Vlaamse volksdans of middeleeuwse ballade… Dirk vermaalde dat allemaal tot flamenco.

Toen hij in arren moede door die andere Dirk (Van Esbroeck) werd vervangen, dook hij niet meer op in de Reynaert maar we zagen elkaar wel bijna dagelijks in de Gambrinus. Destijds was dat de voornaamste tempel van de Franstalige Leuvense bourgeoisie, en wij langharig werkschuw tuig beschouwden het als de hoogste vorm van contestatie om tussen die fijn gepommadeerde heertjes en overdreven opgetutte dames plaats te nemen. Daar staken we dan een Havana op en dronken Campbell’s Scotch, van het vat, toen nog getapt in tinnen kroezen en geserveerd door kelner Marcel, die eigenlijk een verpersoonlijking was van butler Jeeves uit de verhalen van P.G. Wodehouse. We mochten dan wel chronisch op droog zaad zitten maar het leven was te belangrijk en veel te kort om je te laten meeslepen in goedkope smaak. Daar ontstond ASF, het zoveelste hersenspinsel van Dirk en voluit het Anti Stella Front geheten. En Dirk begon aan alweer een ter plekke zelfverzonnen verhaal, verkondigde weer een nieuw filosofisch inzicht of reciteerde een gedicht van Garcia Lorca of Jan Greshoff. Bij de invallende duisternis en de zoveelste “Kom Marcel, doe ze nog eens vol!“ klonken uit zijn mond gegarandeerd de regels uit dat meesterwerkje van Dylan Thomas: “Do not go gentle into that good night, Old age should burn and rave at close of day; rage, rage against the dying of the light…” Zat iedereen daar met een krop in de keel of openbaar te snotteren. Heerlijke tijden waren dat.

In 2006 stierf hij en acht jaar later kwam Ivo Hermans op het idee om een Liber Amicorum samen te stellen die de herinnering aan Dirk Lambrechts levend moest images-29houden. Op 9 november 2014 kreeg ik van Ivo een mailtje met het verzoek om daartoe een bijdrage te leveren. Vanwege gezondheidsperikelen werd dat op de lange baan geschoven en toen ik er eindelijk aan wilde beginnen, bleek de deadline al verstreken.

Hoe dan ook, het boek verscheen en ik viel van de ene verbazing in de andere. Uiteraard had het alles in zich wat van een Liber Amicorum verwacht kon worden: één uitbundig huldebetoon, één en al lofzang, gloria en halleluja met bellengerinkel en klokkengelui. Niet helemaal ten onrechte trouwens, daar niets van, maar ik vond toch dat er een niet volledig beeld van deze hoogst opmerkelijke man werd geschetst. Sommige echte intimi lieten tussen de lijnen wel lichtjes doorschemeren dat Dirk ook zijn kleine kantjes had. Verdomme nog aan toe: die had hij niet in povere mate.

Gaandeweg begon ik me toch wel wat te ergeren aan al die gladde pluimstrijkerij. Het leek meer op een rechtstreeks aan Rome gericht verzoekschrift tot onmiddellijke canonisatie van Dirk, met het overslaan van de tussenfase ‘zaligverklaring’. Over de periode dat het met Dirk helemaal de verkeerde kant opging, dorst blijkbaar niemand wat te zeggen. Dat menigeen hem in het post-Spaanse Brabander-tijdperk ontvluchtte en hem vierkant uitlachte, kreeg ik nergens te lezen. Erger nog: menigeen sprak toen openlijk zijn/haar misprijzen voor Dirk uit en vond zijn levenswijze schandalig. Dat maakte me verschrikkelijk kwaad en meer dan eens fulmineerde ik tegen de hypocrisie van die tafelschuimende vriendschappen.

Nu wil ik mezelf niet vrijspreken van enige schuld. Toen Dirk zich, tijdens zijn Amsterdamse periode, door Paul Jambers voor heel de wereld belachelijk liet maken, brak er iets in me. Wat was me dat een deconfiture, verdorie. Wat een afgang. Wat een extreme vorm van zelfdestructie. De zeldzame keer dat hij nog eens dronken waggelend in Leuven opdook, stak ik wijselijk de straat over. Een beetje lafhartig, misschien, maar ik wilde me hem blijven herinneren zoals hij echt was. Een mens moet zijn helden blijven eren.

images

 

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy

Bezigheidstherapie

“Waar in hemelsnaam zijn we toch mee bezig?” is een vraag die ik me allengs meer en meer begin te stellen. Dan laat ik de volledig op chaos, onkunde en onwetendheid gefundeerde beslissingen en de onvoorspelbare bokkensprongen van onze talrijke regeringen nog buiten beschouwing, wil ik het niet hebben over de lotgevallen van het stupide katje Lee maar over de kleine dingen des levens.7031846781_4d5bfd5447

Neem nu maar als voorbeeld de afhaalmenu’s waarmee de geteisterde horecasector probeerde het hoofd boven water te houden tijdens hun ongevraagde maar verplichte sluitingsdagen (-maanden). Uit sympathie bestelt Mieke wekelijks toch een of twee keer een dergelijk menu, nu eens bij dit dan weer bij een ander restaurant. Een telefoontje of mailtje volstaat en op afgesproken datum en uur haal je dan, beantwoordend aan alle veiligheidsnormen, een stapel lekkers in huis. Nu verbaasde het mij al aangenaam dat die zaken ons niet zoals de meeste hamburgertenten met een hoop plastic afval willen opzadelen maar hun heerlijkheden in veel duurdere verpakkingen meegeven met daarop de vermelding “Biologisch afbreekbaar en composteerbaar”. Mooi, denk ik dan, ook in moeilijke tijden een beetje ecologisch bewustzijn behouden, zelfs al scheelt hem dat toch tientallen eurocenten in de kostprijs. Bravo.

Als wij met zijn tweetjes elk voor een verschillend menu kiezen, zitten we toch telkens algauw opgescheept met een zestal schaaltjes, potjes of bekertjes. Nu heeft Mieke zich een maniakale sorteerdrift aangekweekt. Zij weet perfect wat in papiermand, de bruine, de groene, de blauwe of de roze zak thuishoort en op welke dag je die dingen op de stoep behoort te zetten. Opgelet, dat afval verdwijnt niet zo maar achteloos in de aangewezen zak, hé. Hola maar, botervlootjes, yoghurtpotjes, melkbrikken, jamglazen worden eerst in de afwasbak grondig onder handen genomen. Van soepblikjes worden de papieren wikkels zorgvuldig afgeweekt om die bij de gelezen kranten te deponeren. Zelfs lege wijnflessen worden consciëntieus gespoeld voor ze naar de glascontainer mogen.

Nu zit Mieke al enkele weken in een diepgaande intellectuele crisis verwikkeld. In welke zak moet ze die afbreekbare, composteerbare verpakkingen nu kwijt? Helemaal papier is het niet want er lijkt wel een waslaagje overheen te zitten. Plastic is het niet, metaal of drinkkarton ook al niet. Zou het tussen groenten, fruit of tuinafval thuis horen? Die dingen zijn toch composteerbaar… Om haar toch min of meer gunstig te stemmen, zoek ik op de website van de fabrikant naar antwoorden. Blijkt dat die biobekertjes vervaardigd zijn van “FSC gecertificeerd hout en vochtbestendig gemaakt door een natuurlijk zetmeel coating op basis van PLA. De melkwitte deksels zijn in CPLA en ook composteerbaar en biologisch afbreekbaar.”

Oeps, daar schiet je ook niet veel mee op. Dus elders op zoek naar meer informatie. OK, iedereen weet intussen wel dat het stempel FSC naar geïnstitutionaliseerde zwendel ruikt maar alla, het is dus papier. Maar hoe zit het met die coating en wat in vredesnaam is PLA? Dat blijkt de afkorting van het Engelse “polylactic acid” te zijn, of polymelkzuur wat dan weer duidt op thermoplastische polymeren van melkzuur die op hun beurt weer maïszetmeel als basis hebben. Voeg je hier kalk of talk aan toe, krijg je CPLA. Het zinnetje: “Deze materialen zijn biologisch afbreekbaar in industriële compostering” blijkt achteraf een adder onder het gras. Allemaal heel moeilijk te begrijpen terminologie en dus stel ik pragmatisch voor om heel die zooi maar meteen in de bruine zak te flikkeren want alles waar je over twijfelt hoort thuis bij het restafval.

Mieke is nog altijd niet overtuigd. Op de afvalkalender van de stad Leuven vindt ze geen opheldering en dus telefoneert ze naar de reinigingsdienst. Daar schrikt men niet alleen van de vraag zelf maar vooral van het feit dat iemand zich de moeite getroost om die vraag te stellen. Meer dan een “Oei mevrouw, ik zou het ook niet weten maar voor alle zekerheid zou ik informeren bij Ecowerf” krijgt ze daar ook niet te horen. Het afvalbedrijf Ecowerf is op zichzelf een restproduct van Interleuven, dat onder druk van Louis Tobback zich had moeten ontdoen van allerlei winstgevende en lichtjes louche praktijken die absoluut niet tot het takenpakket van die intercommunale behoorden.

Bij Ecowerf botst Mieke op dezelfde verbazing als bij de reinigingsdienst. Ook daar valt men uit de lucht. “Oei, dat zal ik moeten opzoeken,” deelt de dame aan de andere kant van de lijn mee. “Mag ik u daarop straks beantwoorden via mail, mevrouw?”

Ja, dat mag en een half uurtje later komt het antwoord eraan.

“Indien u strikt de wetgeving volgt is het zo dat composteerbare disposables, niet in de gft-container van een particulier mogen volgens de huidige wetgeving (gft = keuken- en tuinafval). Deze composteerbare verpakkingsmaterialen behoren in dat geval helaas tot de fractie restafval. Anderzijds mogen bedrijven dit wel met het organisch afval meegeven onder de noemer OBA (organisch biologisch afval). Dit op voorwaarde dat ze effectief in onze installatie composteerbaar zijn. Meestal testen ze dit alvorens toe te laten.”

“Waar zijn we mee bezig als biologisch afbreekbaar en composteerbaar materiaal toch verbrand moet worden,” zucht Mieke. Ook ik stoor me aan de verwarring stichtende wolligheid van dit ‘ambtenarese’ taalgebruik. Herinnert u zich nog dat addertje onder het gras van hierboven? Dat ene zinnetje van de fabrikant: “Deze materialen zijn biologisch afbreekbaar in industriële compostering”. Wel, als je op de E314 over de brug van Wilsele/Kessel-Lo rijdt, kun je verdorie niet naast de installatie van Ecowerf kijken. Die composteringsinstallatie is wel enkele voetbalvelden groot. Jaarlijks wordt daarin 50.000 ton GFT volautomatisch omgezet tot 20.000 ton compost, permanent gecontroleerd door minstens 10 werknemers. Een vrij industriële compostering, zou ik dus zeggen. Als particulier mag ik die organisch biologische bakjes, vlootjes of bekertjes niet meegeven met Ecowerf, als bedrijf zou dat wel mogen. Toch voor zover dat OBA composteerbaar is bij Ecowerf, en dat weten ze pas nadat ze daar testen rond gedaan hebben. Waar heeft Ecowerf op gewacht om dat te doen?

Omdat men bij de intercommunale blijkbaar met andere dingen bezig is dan Mieke, zal ik maar zelf de test doen. Ik sodemieter die bakjes in m’n eigen compostvat en zoek zelf wel uit of ze helemaal afbreekbaar zijn. Zo niet, kunnen ze nog altijd in de bruine zak bij het restafval, nietwaar.

 

 

 

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy

Optimisme troef

515926De voorbije maanden werd hier in huis wel bijna dagelijks gesproken over het betreurenswaardige lot van de horeca in het algemeen, en over de Leuvense horeca in het bijzonder. Tja, eens je in dat vak hebt gezeten, laat het je nooit meer los. Nu ja, toen zette Wilmès & C° het licht op groen: op maandag 8 juni mochten restaurants en cafés weer open. Ik stelde me de huidige situatie voor als zou ’t Moorinneken nog op mijn naam staan. Aan de vooropgestelde strenge voorwaarden zou ik in de praktijk onmogelijk kunnen voldoen. Nooit had ik daar op welke plek dan ook de anderhalve meterregel kunnen respecteren. Als er iemand binnen kwam, zou ik eerst via de zijdeur naar buiten moeten tot die klant één van de 6 (zes!) nog overblijvende zitjes, conform aan de voorschriften, had ingenomen. Op het terras zou ik, mits een hoge tolerantiegraad van het stadsbestuur, maximaal vier tafeltjes kwijt kunnen. Hoe kun je bier optimaal tappen in glazen die tegen 60 C° in een vaatwasmachine moeten gespoeld worden? Moet je iemand in dienst nemen om na elke klant de toiletruimte te ontsmetten? Kun je veilig, ik zeg maar, een cola drinken? Door hoeveel handen is dat flesje al niet gegaan vanaf de fabriek tot je het op tafel kunt zetten? Dat soort vragen dus. Besluit: ik kon de zaak beter gesloten houden en in dat geval ook maar meteen het faillissement aanvragen. Al die maanden coronasluiting had ik onmogelijk kunnen overleven. En reken maar dat met mij de helft van de Leuvense cafés ook over kop zouden gaan. Is het niet vandaag, dan toch morgen.

Tijdens die gesprekken over de horeca, hoorde ik mijn Mieke altijd maar herhalen: “Als het eens zover is, zal ik zeker de eerste weken geen stap in een café binnen zetten. Zo gek ben ik niet want het risico op besmetting is nog veel te groot.” Juist ja, en wie zat er die maandag 8 juni, als één van de eerste klanten op het terras van de Gambrinus? Jawel hoor, mijn uiterst voorzichtige en niet gek zijnde Mieke. “Ja maar, ik kon er niet voorbij lopen want er zat een vriendin van mij op het terras en die moest ik toch wel goedendag zeggen,” klonk de smoes.

Intussen zijn de in ellende spartelende cafés en restaurant alweer een week open; sommige hebben intussen de deur alweer op slot gedraaid vanwege onrendabel. Alle kinderen kunnen weer naar school. We mogen weer sporten in clubverband en voor wie niet zonder kan: ook erediensten zijn weer toegelaten. Weliswaar beperkt tot 100 aanwezigen maar in de katholieke kerken zal het niet een probleem zijn om onder dat cijfer te blijven. Dan mocht je weer met vier mensen bijeen zitten, daarna mocht je bubbel tien mensen tellen. We mogen meerdaags doorheen eigen land reizen en vanaf morgen zelfs naar het buitenland. Hoewel, met zo’n De Crem in de buurt, weet je maar nooit of je aan de grenspost wordt doorgelaten of retour gestuurd.

Al deze versoepelingen moeten de bevolking in de waan onderdompelen dat we flink op de terugweg naar een “normaal leven” zijn. Na drie maanden beproeving zou dat voor de bevolking toch wel een kleine opsteker moeten zijn. Wat met dat ‘normaal leven’ bedoeld wordt, wist premier Wilmès ook niet zo duidelijk uit te leggen. Gelukkig hadden we daarvoor minister Pieter De Crem die preciseerde dat we ons in parken en op pleinen “bewegend moeten verplaatsen” en nog lang niet ongestraft op een bankje mogen zitten. Voilà, voor klare en stoere taal kun je altijd bij Crembo terecht.

Van wat in deze wereld als ‘een normaal leven’ beschouwd wordt, bestaan gelukkig voor ons geen bindende handboeken maar we kunnen al raden wat daarin zou staan. Nog maar net was men van het begrip ‘niet-essentiële verplaatsing’ afgestapt, of het was alweer geduldig aanschuiven in dagelijkse ochtend- en avondfiles. Was de lucht boven Leuven sinds de 18de eeuw nooit zo zuiver als de voorbije maanden maart, april en mei, komt er nu toch weer regelmatig een eigenaardig geurtje overgewaaid en sommige dagen hangt er een waas van uitlaatgassen boven de stad. Ook weer normaal in Leuven is dat je als voetganger door waaghalzen van fietsers alweer van de stoep wordt gereden en dat er op de Oude Markt weer voor een terrasstoel wordt gevochten.

Héhé, denk ik dan, wat jammer toch dat de Leuvenaar, samen met de rest van de wereld, denkt dat het virus overwonnen is en dat de pandemie nu wel helemaal tot het verleden behoort. Samen met mijn kameraad en strijdmakker Dany Tulkens betreur ik het dat al die strenge quarantainemaatregelen niet meer moeten. “Ik vond het zalig,” vertelde Dany. “Het enige wat je hoorde was het gefluit van de vogels. Geen auto’s meer die met gierende banden door de bocht scheuren, nauwelijks een mens op straat, geen bulderende vliegtuigen meer die boven je hoofd witte strepen in de lucht achterlieten. Ik was nog nooit zo creatief en heb nog nooit zo hard kunnen werken als tijdens die voorbije weken.”

Nu, van creativiteit heb ikzelf niet zo veel last en van werklust nog veel minder. Voor mij zat er voorbije weken niets anders in dan mezelf nog wat meer terug te trekken in mezelf. Dus heb ik mijn tijd zo nuttig mogelijk gebruikt om even stil te staan bij de krankzinnigheid van de afgelopen drie maanden. Hoe kwetsbaar wij mensen zijn en blijven, ondanks al onze verwaandheid en eigendunk, ondanks ons geloof dat ‘the sky the limit is’. Dus was dat Covid 19 een heilzame herinnering aan het feit dat de natuur er wel altijd voor zorgt dat loontje om zijn boontje komt. Voorbeelden daarvan vind je meer dan voldoende in onze geschiedenis, tenminste als je die niet laat beginnen met Christus en voor zover die niet geschreven is in functie van veroveraars en machthebbers. Helaas, het enige wat de mens uit zijn eigen historie geleerd heeft, is dat hij/zij nooit iets van de geschiedenis zal opsteken. En dus ook niet dat de mensheid op uitsterven na dood is maar dat nog altijd niet beseft. Deze coronapandemie was nog maar een schijntje in vergelijking met wat ons qua klimaatproblemen nog boven het hoofd hangt. Daar zullen mondmaskers en afstand houden niets aan kunnen verhelpen en een vaccin zal er helemaal niet tegen te vinden zijn. Liever dan daar bij stil te staan en besluiten uit te trekken, houden wij ons bezig met katjes die terug naar Peru moeten en standbeelden die van hun sokkel moeten. En voor het overige kijken we uiteraard optimistisch tegen de toekomst aan…

 

 

 

 

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy

Beeldenstorm

1024px-Urocyon_cinereoargenteusKijk, dezer dagen krijg ik braakneigingen en word ik misselijk van de nieuwste editie van de Beeldenstorm (1566) die in dit apenland hoogtij viert. Vandaag heet de gebeten hond Leopold II en al zijn beeltenissen moeten dus vernield, of toch minstens uit het straatbeeld verwijderd worden. Wat is me dat toch een godverdomde hypocrisie! Laat er geen misverstanden over bestaan, ook voor mij is die tweede koning der Belgen misschien wel het meest verachtelijke personage uit de geschiedenis van onze huidige staat. Trouwens, van mij mogen alle standbeelden van alle machthebbers uit heden of verleden helemaal weg. Ook dat van Godfried van Boullion, die rovend en brandschattend door de Balkan en Anatolië trok en verantwoordelijk is voor de grootste genocide uit de 11de eeuw. Ook dat van Brabo, één van de eersten die handjes afkapte. Ook Jan Breydel en Pieter De Coninck, die in feite niet meer dan romanfiguren zijn. Maar, anders dan de huidige vandalen tegen Leopold II stel ik me bij deze huidige vorm van iconoclasme wel twee welgemeende vragen.

De eerste is deze: in welke mate zal elk weggenomen beeld van Leopold II het geïnstitutionaliseerde racisme in dit land verminderen? Zal ik met pek en veren overdekt worden als ik hierop volmondig ‘NIETS’ antwoordt? Geen sikkepit! Of die beelden van Leopold II er nu staan of niet, er zal geen reet, noppes, nada veranderen aan de algemene mentaliteit in dit land. Zelfs als de naam Leopold tot in de eeuwigheid uit de geschiedenisboeken wordt geweerd, zal het voor Mohammed nog altijd even moeilijk blijven om toegang te krijgen tot de arbeidsmarkt, zal Ahmed op de huurmarkt nog altijd voor een dicht geklapte deur blijven staan en zal Yusuf in het onderwijs nog altijd minder kansen krijgen dan Janneke of Bartje.

Mijn tweede vraag: waarom heeft men met die protesten en het verwijderen van die beelden zo lang gewacht? De notoir bekende misdaden van Leopold II worden internationaal immers al langer dan 120 jaar gehekeld en bestreden. Waarom zijn wij daar dan zo lang selectief doof voor gebleven? En wat met de staatshoofden van die 14 andere Europese landen + USA die in 1884-85 in Berlijn rond de tafel zaten om heel Afrika lekkertjes onderling te verdelen en Leopold II de vrije hand gaven in Congo? Voor al die deelnemers zijn in hun eigen land ook wel standbeelden opgericht terwijl zij minstens medeschuldig zijn aan de wandaden van de Belgische koning en hem in menig geval zelfs overtroffen in wreedheid en onderdrukking. Moeten die beelden dan ook maar van hun sokkel worden getrokken? En wat met de katholieke kerk die met Leopold onder één hoedje speelde onder het 19de-eeuwse motto: Hou jij ze arm, ik zal ze wel dom houden. Zullen we dan in een moeite ook maar alle heiligenbeelden uit het straatbeeld halen, ja?

Nog een vraagje. Waarom blijven Charles Liedts, Victor Tesch en Ferdinand Bayens buiten schot van de huidige protestbeweging? Dat waren de drie gouverneurs van de Société Générale de Belgique tijdens de 44-jarige regeerperiode van Leopold II (1865-1909). Die heren van stand waren de financiële boze geesten achter de hebzucht van Leopold en fluisterden hem het gevleugelde gezegde “Il faut à la Belgique une colonie” in. Uiteraard voor eigen profijt en dat van Leopold.

Nog zo’n vraag die België collectief uit de weg gaat, is deze: Wie had het meeste belang bij die afgekapte handjes in Congo? Grootkapitalisten, natuurlijk! Vooral de al eerder genoemde Société Générale met dochterondernemingen Union Minière, Tractebel, FN en Compagnie Maritime Belge. Of de aandeelhouders van de toenmalige Société Anversoise, de Anglo-Belgian India Rubber Company (ABIR), de Compagnie du Katanga, de Comptoir Commercial Congolais, de Compagnie du Kasai of de Compagnie des Grands Lacs, e tutti quanti. Die betaalden veel geld voor hun concessies maar maakten na slechts één jaar al adembenemende winsten van een niveau waar tegenwoordige economen duizelig van worden. Helaas, zoals steeds blijven kapitalisten uit het oog van de storm.

Als er dan toch een schuldvraag dient gesteld, reken daar in één klap ook maar alle Belgen bij. Het leegzuigen van onze kolonie heeft er immers voor gezorgd dat dit apenland mee opgestuwd werd in de vaart der volkeren en dat wij bij de stinkend rijkeren onder de Europeanen worden gerekend. Onze welvaart hebben we te danken aan de miljoenen verloren mensenlevens in Congo. Zonder het zweet, bloed en tranen van de Congolezen stonden we nu altijd als armoedige keuterboeren knollen en rapen uit de grond te wrikken.

Laat ons dus maar ophouden met dat hypocriete gedoe rond standbeelden. Laat ons liever het accent meer leggen op de lessen geschiedenis in onze scholen, in plaats van die constant weg te saneren. Vertel onze scholieren maar wat er tussen 1890 en 1960 in onze kolonie écht gebeurd is. Die kunnen dat wel aan. Laat die standbeelden van Leopold II maar staan, weliswaar met de nodige omkadering over de juiste toedracht. Als getuigenis van hoe het niet moet en zeker niet meer kan in de toekomst. Waarom zouden we bijvoorbeeld de boeken ‘Rood Rubber’ ‘Congo’ van David Van Reybrouck en/of ‘De Schatten van Afrika’ van Martin Meredith geen verplicht leesvoer in onze scholen maken? Ik denk dat we daarmee veel meer zullen opschieten dan met een spuitbus rode verf, een breekijzer of een hefkraan.

 

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy

Ik krijg het daar benauwd van…

Het Vlaamse beleid ligt roerloos op de grond, met de knie van de xenofobe kiezer op de nek geduwd.

lisica3Met dit ene zinnetje priemt Joël De Ceulaer zijn vinger diep in de onderbuik van dit land en fileert hij het structurele racisme in onze samenleving. En de Vlaamse regering die hij genadeloos als de ‘Bende van Jan Jambon’ neerpoot.

De Ceulaer schreef in De Morgen van zaterdag 6 juni een brief aan Sihame El Kaouakibi (Open VLD) die, naar aanleiding van de moord op George Floyd en de wereldwijd aanhoudende protesten rond diens dood, aan de Vlaamse regering de prangende vraag stelde met welke concrete plannen ze het institutionele racisme in deze regio wilde aanpakken. Die vraag stellen is zo goed als ze zelf beantwoorden met “noppes” want nooit heeft welke regering dan ook maar één poging ondernomen om daaraan te verhelpen.

De Ceulaer somt dan een lijstje op van feiten en gebeurtenissen die de racistische ranzigheid binnen onze Vlaamse gemeenschap aantonen en elk aangehaald item begint of sluit hij af met het zinnetje: “Ik krijg het (daar) benauwd van…” Na elke herhaling van dit zinnetje overvalt mij dezelfde beklemming; meer nog, een gevoel van diepe schaamte om bij dit volk gerekend te worden. Net als Joël De Ceulaer krijg ik het benauwd van bepaalde publieke figuren, van bepaalde politieke partijen, van de groeiende kloof tussen arm en rijk, van structurele onrechtvaardigheid en discriminatie. En vooral van de koppigheid waarmee veel te veel mensen hun eigen domheid blijven cultiveren als de hoogste haalbare doelstelling in dit leven.

Nu dient wel gezegd dat iedereen met een minimum aan geweten met de hand op het hoofd zachtjes ‘mea culpa’ mag prevelen als het over xenofobie en racisme gaat. Het zit er bij ons ingebakken, we kregen het met de papfles naar binnen gelepeld. Zowat iedereen is ermee besmet, de ene al in meer flagrante mate dan de andere. Het zit vaak verscholen in onopvallende dingen. Een onschuldige opmerking tijdens je opvoeding, de algemene houding van je onmiddellijke omgeving, een racistisch gekleurde mop onder cafévrienden, en het aanhoudend geratel van gifspuiters op de zogenaamde sociale media. Vooral totale onwetendheid over wat en wie “anders” is. Van alle kanten word je opgezadeld met een hoop vooroordelen ten opzichte van andere nationaliteiten, andere culturen, andere seksuele geaardheid, andere denkwijzen… En jawel hoor, ook ik heb me daar meer dan eens schuldig aan gemaakt. Maar er is nog zoiets als voortschrijdend inzicht. Je kunt er immers zelf voor kiezen of je deze wereld verder blijft bekijken met oogkleppen aan of dat je blik verder reikt dan je eigen neus lang is. Die kleine, algemeen aanvaarde vooroordelen liggen immers aan de basis van xenofobie en de ergste uitwas daarvan: racisme.

Bij mij persoonlijk begon de infiltratie met vooroordelen al in de prille jeugd. Alle Duitsers waren moordlustige oorlogsstokers, alle Hollanders gierigaards, alle Amerikanen waren bevrijdende helden en alle Fransen waren aan wijn en absint verslaafde zuiplappen. Dat soort stereotypes, weet je wel. En in de lagere scholen moesten we leren welk grote weldoener Leopold II wel niet was geweest, en hoe tumblr_nys6hqdIqy1ukhwpfo1_r1_1280heldhaftig Lippens en De Bruyne wel niet hadden gevochten tegen slavernij, en hoe belangrijk het beschavingswerk van de Belgische missionarissen wel niet was. In zowat elke winkel vond je toen zo’n spaarpot met daarop een postuurtje van een zwart kindje dat geestdriftig knikte als je een geldstuk in de gleuf stak. Je werd verondersteld om toch een flink gedeelte van je wekelijks snoepgeld daarin te stoppen. Als je al een reep chocolade kon bemachtigen (voor de prentjes van voetballers en wielrenners!) werd je er stelselmatig aan herinnerd het “zilverpapier” netjes en zorgvuldig bij te houden voor “de arme negertjes in de Congo”. Wat de missies daarmee konden aanvangen, waarom alle kindjes in Congo per definitie arm moesten zijn en hoe zo’n stukje aluminiumfolie ook maar iets kon bijdragen aan de lotsverbetering van diezelfde kinderen, kreeg je nooit te horen. Dat Union Minière intussen bauxiet uit de Congolese bodem schraapte om er zilverpapier van te maken, werd ook nooit verteld.

Tijdens de wekelijkse familiereünie werd wel altijd veel over Congo gesproken. In de eerste plaats omdat mijn grootvader nogal wat aandelen in koloniale bedrijven had. De tweede reden was dat twee ooms van mij destijds ook actief waren in het toenmalige Belgisch Congo. De ene was er missionaris van de Witte Paters, zijn jongere broer werkzaam als directeur van een plantage. Bijna wekelijks bracht de post wel een bericht van de ene of de andere en die werd dan luidop voorgelezen en nadien becommentarieerd. Die van de pater vonden algemene bijval, want ja, heeroom had het toch zo moeilijk om die zwartjes tot het ware geloof te bekeren. Naar die ellenlange epistels van de priester luisterde ik niet graag. Dat waren altijd wel bedelbrieven en voor het overige klonken ze als een fascistoïde pamflet waar het racisme van tussen de regels uit droop. Tijdens zo’n voorleessessie kreeg ik het altijd een beetje benauwd.

De brieven van de planter daarentegen werden sneller afgerateld, minder belangrijk gevonden. Soms werden hele passages overgeslagen. Maar zijn verhalen vond ik geweldig. Dat waren net boeken van Karl May en in mijn jongensogen leek die oom wel soort Old Shatterhand en waren alle Afrikanen bloedbroeders van Winnetou.

Wat waren die twee broers toch elkaars tegengestelde. De ene een breeddenkend man van de wereld, de andere vastgeroest in bekrompen leerstellingen. Twee totaal uiteenlopende visies op die “arme negertjes”. De planter leerde in een recordtempo vlot Lingala spreken, de andere had na 20 jaar nog altijd niet meer dan de grondbeginselen van het Swahili onder de knie. De ene sprak zich respectvol uit over de lokale cultuur en plaatselijke gebruiken, de andere vond dat ze ‘wilden’ bleven, hoogstens in staat om “évolués” te worden. De ene stond midden tussen het volk, de andere liet er zich meer letterlijk dan figuurlijk door ‘dragen’. De ene behandelde zijn mensen met een genereuze compassie, de andere vond dat je er niet genoeg de zweep op kon leggen. De ene had veel sympathie voor de ontvoogdingsstrijd van Lumumba, voor de andere (en voor heel mijn familie trouwens) was die de baarlijke duivel in hoogsteigen persoon. Tijdens de onlusten en rellen werd de ene door de lokale bevolking beschermd, de andere moest door Belgische para’s worden ontzet. De ene bleef nog jaren na 30 juni 1960 op zijn post, de andere kon die dag niet snel genoeg op een vliegtuig naar België zitten. Van de Witte Pater kreeg ik het altijd veel meer dan een beetje benauwd.

De allereerste keer dat ik een anders gekleurde evenmens in levende lijve te zien kreeg, was tijdens Expo 58. Mijn pa, die een nogal conservatieve en formalistische kijk op religie had, sleurde zijn kroost herhaaldelijk mee naar de Heizel voor een uitvoering van de Missa Luba door de Troubadours van Koning Boudewijn. Nadien volgde dan het obligate bezoek aan het Congolees dorp, dat daar was nagebouwd, helemaal omgeven door een manshoge palissade waar je doorheen kon gluren. Negertjes kijken, net zoals je in de Zoo van Antwerpen naar beestjes ging kijken. Sommige toeschouwers wierpen zelfs bananen over de omheining, net zoals ze in de Zoo van Antwerpen zouden doen. Ik kreeg het er benauwd bij om niet te zeggen dat ik me kapot schaamde.0cce52ff5ded79d1df63613c764180c2

(Nu pas ontdek dat ik over het bovenstaande ook al in het verleden iets geschreven heb. Terug te lezen in het archief op datum 21 november 2018)

Jaren later verscheen er aan de vitrines van bepaalde Leuvense cafés de boodschap: “Interdit aux étrangers”. Cafés waar nog nooit één gekleurde medemens een voet had binnen gezet en dat uit vrije beweging ook zeker nooit zou doen. Daar kreeg ik het benauwd van en dus bleef ik daar buiten. In afwachting van mijn legerdienst werkte ik destijds als barman in de Zoeloe Bar op de Vismarkt. Weliswaar hing daar niet zo’n plakkaat uit maar er stond wel een portier aan de deur om de vreemdelingen met enige aandrang uit de zaak te weren. Vreemd, vond ik dat, want onder mijn collega’s telde ik Italianen, Spanjaarden, Portugezen, zelfs een Vietnamees. Wie in de Zoeloe (en in andere horecazaken) wel binnen mocht, was een kliekje stinkend rijke Libanezen en Egyptenaren. Die moesten we zo goed mogelijk als trouwe klanten behandelen. Wie in het geld zwom was duidelijk minder ‘étranger’ dan de sukkelaar die hier ons vuile werk kwam opknappen. Racisme met twee versnellingen. Ik voelde me daar ontiegelijk benauwd bij.

Weer later had ik m’n eigen zaakje. Iedereen was er welkom, ongeacht kleur of gezindheid. Wederzijds respect moest er wel zijn, ongeacht kleur of gezindheid. Toffe mensen vind je overal; zeikerds trouwens ook. Om eerlijk te zijn, ik vond de Belgen grotere klootzakken dan de rest van de wereld. Misschien wel omdat ik meer Belgen kende dan vreemdelingen. Hoe dan ook, zo leerde ik een zekere Marcel K. kennen, een nazaat uit een koninklijk geslacht uit Congo, lang voor Leopold II daar zijn klauwen op gelegd had. Een hoogst merkwaardige en buitengewoon intelligente en vriendelijke man die niet meer naar zijn vaderland terug kon omdat hij op het dodenlijstje stond van Mobutu Sese Seko. Op een dag had ik hem bij mij thuis uitgenodigd en ik maande mijn driejarig zoontje Vlado aan om mijnheer Marcel een handje te geven. Die deed dat met veel argwaan en keek nadien aandachtig of er in zijn handpalm geen zwarte sporen waren nagelaten. Marcel kon er hartelijk mee lachen. “Neen, ik ben Zwarte Piet niet,” gekscheerde hij. Zelf moest ik er ook mee lachen maar toch kreeg ik het er lichtjes benauwd van. Vanaf die dag heb ik zo veel mogelijk getracht mijn kinderen met nog andere mensen in contact te brengen dan uitsluitend met blanken.

Daarnaast leerde ik ook mensen kennen die als koloniaal lange tijd in Congo hadden gewerkt. Een enkel zeldzaam exemplaar herinnerde me aan mijn oom, de planter; de meesten leken eerder een doorslag van die andere oom, de Witte Pater. Een en al frustraties omdat ze hun prinsheerlijk luilekkere bestaan ginds moesten inleveren voor een doorsnee leventje in alle onbeduidende pietluttigheid. Die hadden hun gedwongen terugkeer naar het moederland slecht verteerd en spuwden dagelijks hun opgekropte wrok. Zij waren de goeden en die zwarte luieriken hadden in een recordtempo al hun fantastische werk helemaal naar de knoppen geholpen; het Belgisch leger had al die vuile, stinkende wilden kapot moeten schieten; nu alle blanken er weg zijn, hangen ze morgen weer in de bomen, mijnheer, voor zover ze elkaar niet uitmoorden. En ga zo maar door. Raar volkje, die ex-kolonialen. Zich superieur boven anderen stellen om de eigen bekrompen nietigheid achter te verstoppen. Ik kreeg het er benauwd van.

In de huidige protesten rond de smerige moord op Georges Floyd wordt nogal eens geopperd dat racisme zijn wortels heeft in de slavenhandel in het Amerika van de 17de eeuw. Nu, dat is wel een heel sterk loopje nemen met de wereldgeschiedenis. In grote lijnen zou je kunnen stellen dat slavernij – in de vorm van horigheid – begon in de periode dat de homo sapiens van jager/verzamelaar overschakelde op de landbouw, zeg maar 10.000 jaar geleden. Zelfs vandaag zouden nog 40 miljoen mensen in slavernij leven terwijl dat overal wettelijk verboden is. Hoewel het ene uit het andere kan volgen, staat nergens vast dat er oorzakelijke verbanden bestaan tussen slavernij en racisme.

Ook heb ik heel lang met het idee gespeeld dat racisme exclusief iets was voor hooghartige blanken. Het zal me wat… het blanke ras vertegenwoordigt amper 8 à 9 procent van de wereldbevolking. Je kunt die bezwaarlijk alle 100 % van het wereldwijde racisme in de schoot werpen. In de afgelopen decennia heb ik toch wel regelmatig een stapje in de wereld gezet en in haast alle bezochte landen zag ik wel sporen van racisme en discriminatie, zij het nog intern binnen de eigen landsgrenzen. In Sri Lanka zitten de Singalezen nog altijd de Tamil op de huid, in Vietnam komt het nooit meer goed tussen de kustbewoners en de Montagnards, in Cambodja wringt het tussen Khmer en Cham, in Myanmar lusten Karen, Shan, Chin en Rohingyas elkaar rauw, de Chinezen proberen de Oeigoeren cultureel te liquideren, in Algerije en Marokko zijn Berbers en Kabylen tweederangsburgers in de ogen van de Arabische bevolking, in Indonesië met zowat 300 verschillende etnische groepen, voelen de Javanen zich torenhoog verheven boven alle anderen, en ga zo maar verder. Het fenomeen racisme is dus wereldwijd verspreid.

Wat me onderweg wel sterk opviel was dat die interne tegenstrijdigheden zo niet veroorzaakt dan toch aangemoedigd werden door vroegere koloniale machten. Die speelden de ene bevolkingsgroep uit tegen de andere om dan achteraf als scheidsrechter tussenbeide te komen en iedereen onder de knoet te houden en de eigen macht te consolideren. En zo zijn we dan toch weer bij het blanke imperialisme terecht gekomen… Om het er benauwd bij te krijgen.

Nu is het nieuwsgierig uitkijken welke antwoord de Vlaamse regering zal verzinnen op de vraag van Sihame El Kaouakibi en welke maatregelen er uit de bus zullen komen. Bart Somers zou er werk van maken. Hopelijk slaagt hij daarin zodat mijn overbuurjongens, met Marokkaanse roots, een job kunnen vinden waarbij ze op hun merites worden afgewogen en niet op hun huidskleur of raar klinkende familienaam. Het pleidooi van Koen Geens om vastgestelde quota in te voeren, lijkt mij iets te veel een alternatieve vorm van omgekeerde discriminatie. Maar liever dat dan de perfide ideeën van een Filip De Winter of een Theo Francken. Die denken nog altijd dat de wereld een nagebouwd Congolees dorp is, waar je nu en dan een banaan over de schutting heen kunt werpen.

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy

What do you want to do ?

New mailCopy

Willem en Johan

fox-984325_960_720-CustomZondag 31 mei is het exact 60 jaar geleden dat een zekere Alfons De Ridder overleed. Daags nadien, 1 juni 1960, stierf zijn vrouw Jozefina Scheurwegen. Ze werden samen begraven op Schoonselhof, hij gecremeerd, zij ten voeten uit in een kist. De naam Alfons De Ridder zegt ons misschien niet veel, maar onder zijn auteursnaam Willem Elsschot zal hij nog wel enkele eeuwen blijven verder leven. Hoewel hij tussen 1910 en 1946 slechts een verzameld werk bijeen schreef van amper 750 pagina’s dik – zowel proza als poëzie – verdient hij meer dan wie ook de titel ‘Prins der Nederlandse Letteren’. Nu, volgens mijn bescheiden mening althans. En volgens de betreurde Johan Anthierens wel helemaal. Elsschot was voor hem een idool en in 1992 resulteerde dat in boek van zijn hand: “Het ridderspoor”, wat een openlijke liefdesverklaring werd, met de van Anthierens gekende kritische kanttekeningen. Dat boek heeft jaren lang op mijn verlanglijstje gestaan en om een of andere duistere reden is dat nooit tot op mijn nachtkastje geraakt. Dat is nu, na 28 jaar, ook weer opgelost want naar aanleiding van de 20ste verjaardag van het overlijden van Anthierens is dat boekje weer uitgegeven. Verplichte kost voor elke liefhebber van Elsschot. En ook wel voor elke Anthierens-fan.

En wie hen samen lopen zag, op stap als twee soldaten, begreep dat die twee voorbestemd waren om elkander de vreselijkste dingen op de hals te halen.

Uit Villa des Roses

Mijn eerste kennismaking met Elsschot, en in bredere zin met de Nederlandstalige literatuur in het algemeen, moet zowat samenvallen met Expo 58 in Brussel. Voor de lessen Nederlands kregen we het dunne boekje “Kaas” te ontleden. Na alle verplichte stichtende jeugdliteratuur, mét Nihil Obstat, was dit eigenlijk mijn eerste ‘grote mensen’ boek waarbij je geen onsamenhangende smoezen moest verzinnen als je bij het lezen ervan betrapt werd. Als jonge snotneus snapte ik uiteraard geen snars van de gelaagdheid in het verhaal en daarbij kwam de figuur van Laarmans ook al niet meteen sympathiek over. Die deed met teveel aan mijn eigen vader denken. In diens geldingsdrang en het streven om zichzelf hogerop te wringen op de sociale ladder had ook mijn vader zich in een niet te overzien financieel debacle gewerkt. Maar… de manier waarop Elsschot eerst de euforie van Laarmans en daarna het menselijke drama in zijn omgeving beschreef, maakte mijn liefde voor de Nederlandse taal wel helemaal wakker.

Schud de mensen als rupsen van je af, dan pas kruipen ze naar je toe.

Uit Lijmen

Jarenlang heb ik van uitgeverij Querido de boekjes van Elsschot bij elkaar gespaard – met uitzondering van het deel ‘Brieven’ – en in 1986 kocht ik daar bovenop de 5de druk van zijn Verzameld Werk. Dat laatste zit in mijn bagage als ik ooit naar een onbewoond eiland verbannen wordt en slechts één boek mag meenemen.

Een tweede confrontatie met Elsschot deed zich voor in het atelier van de betreurde beeldhouwer Wilfried Pas. Die was een collega van mijn teerbeminde in de kunstacademie van Antwerpen en ik had de man leren waarderen omdat hij zijn mond enkel opendeed als hij iets zinnig te vertellen had. Toen ik vernam dat DSC_3262-1024x1024Pas aan een beeld van Elsschot werkte, bewoog ik hemel en aarde om dat proces iets meer van nabij te mogen volgen. Uren lang dronken we vunzige koffie, rookten Groene Michel en spraken nauwelijks een woord. Wilfried, begrijp jij waarom ik destijds ‘Kaas’ moest lezen, geschreven door een pur sang atheïst en dat in een katholieke school? Neen! Waarom geef je Elsschot zo’n grote geplooide mantel mee, Wilfried? Dat is pure barok en zo schreef hij zo ook! Waarom zet je hem op een Biedermeierstoel, Wilfried? Omdat hij eigenlijk erg kleinburgerlijk was! En is dat Flor Hermans die model stond, Wilfried? Hoezo, ken jij Flor? Tja, de violist van Wannes Van de Velde, hé Wilfried. Aha, vandaar! Verder ging de communicatie in dat atelier niet maar het was één en al genieten. Dààr zat Elsschot zo goed als in levende lijve voor me, nu nog in klei gevat. Al jaren is het haast onmogelijk nog in Antwerpen te komen zonder de bronzen Willem aan het Mechelseplein een welgemeende groet te brengen en de duiven van zijn hoofd weg te jagen.

Zo lang ik bij hem in de leer was geweest had hij haar nooit bij name genoemd, terwijl hij nu geregeld aan Martha refereerde als was ik aandeelhouder in dat mens. 

Uit Het Been

Toen Canvas in 2005 de programmareeks ‘Het Bourgondisch Complot’ uitzond, heb ik daarvan geen enkele aflevering gemist. Niet zo zeer omdat fotograaf Michiel Hendryckx daarin de Franse binnenwateren doorkruiste met een omgebouwde vrachtboot en aan boord interessante gasten ontving, op Rik Torfs na, maar wel omdat hij die boot met de mooie naam ‘Maria Van Dam’ gedoopt had. En laat die bewuste Maria nu net het onvindbare hoofdpersonage zijn uit ‘Het Dwaallicht’ zijn, het laatste werk van Elsschot uit 1946 en in mijn bescheiden mening zijn meest aangrijpende boek(je).

Ach ja, neem maar aan dat mijn leven doordesemd is van Elsschot. Nu eens ben je Laarmans, dan weer speel je de rol van Boorman. Soms ben je een soort Pol Van Domburg, dan weer een Teixera de Mattos of sigarenfabrikant De Keizer. Of je bent het eeuwige slachtoffer zoals vrouw Lauwereyssen of optimistisch en verliefd als drie Afghaanse zeelieden. En als het fout loopt in je relatie kun je nog altijd troost zoeken in het gedicht ‘Het Huwelijk’ met de daarin de onvergetelijke strofe:

Maar doodslaan deed hij niet, want tussen droom en daad
staan wetten in de weg en praktische bezwaren,
en ook weemoedigheid, die niemand kan verklaren,
en die des avonds komt, wanneer men slapen gaat.

Johan Anthierens “Het Ridderspoor”. Uitgeverij Polis, Kalmthout.

ISBN 978 94 6310 548437-willem-elsschot

What do you want to do ?

New mailCopy

Leugenaar

Mijn dagelijkse dosis ergernis had ik vandaag kunnen toespitsen op Hugo Camps – alweer hij, jawel – maar dat zou iets te voorspelbaar zijn. In zijn wekelijks column in De Morgen, getiteld “Waarom geen huifkar?”, haalt hij weliswaar enkele punten aan waar ik het volledig met hem eens kan zijn. Helaas duurt dat maar twee lijntjes want de rest van zijn gewrocht is weer een en al goedkoop inhakken op Van Ranst & C°. Bij de laatste zin zuchtte ik eens diep en dacht: “Gelukkig gaat het kleuteronderwijs binnenkort weer open, Hugo. Een uitstekende kans om je bij te scholen.”

Niet Hugo dus, want er is nog een andere blaaskaak die zowat een abonnement heeft op mijn gramschap. Dan heb ik het over Ben Weyts die van zodra hij de mond open doet – laat het nog in minder fraaie volzinnen als die van Camps – mijn vertoornde stemming gegarandeerd in een hogere versnelling gooit. Hoe die Baas Ganzendonk bijna dagelijks de kans krijgt om voor een televisiecamera zonder enige vorm van schaamte zichzelf op de borst te roffelen, tart elke vorm van fatsoen. Bij elk woord dat hij nog maar eens voor zijn beurt uitkraamt, rukken schooldirecteurs en leerkrachten zich de haren uit het hoofd. Weer een nieuwe onbesuisde beslissing, weer andere regeltjes die met niemand uit de onderwijssector overlegd of doorgenomen zijn.images-4

Toch was er vandaag nog iemand die mijn bloed nog erger deed koken, mijn hartslag naar een ongekende hoogte deed stijgen, op het gevaar af dat de ICD (Inplantable Cardioverter Defibrilator) in mijn borstkas me een schok van 900 volt door het lijf zou jagen. In het VRT-middagjournaal werd minister Maggie De Block een reactie gevraagd op de reportage in Pano van gisterenavond. Daarin hadden uit Italië teruggekeerde, en met het coronavirus besmette landgenoten het over de totaal ongecontroleerde terugkeer uit hun wintersportcentrum. Van de eerste 23 officieel erkende coronaslachtoffers hadden er 13 in hetzelfde hotel verbleven, waaronder de mensen uit de reportage. Tot de symptomen van de ziekte zich manifesteerden, konden die mensen hier totaal ongestoord blijven rondlopen en anderen besmetten. Zelfs nadat die zieke mensen hun huisarts raadpleegden, werd geen alarm geslagen. Pas toen een van de dokters op de nodige formulieren een leugentje om bestwil invulde, werd men op het ministerie van volksgezondheid wakker en werd zijn patiënt getest. Met de gekende gevolgen.

Zonder enige schroom sprak Maggie De Block deze vastgestelde feiten tegen. Volgens haar werden die mensen meteen na hun terugkeer getest en in quarantaine gesteld. Wel kijk, of De Block heeft de betrokken aflevering van Pano niet gezien, of ze heeft hier pertinente leugens staan debiteren. Niet zij is in de fout gegaan maar het WHO waarvan zij zeer strikt de voorschriften heeft opgevolgd. Geen enkel teken van voortschrijdend inzicht, geen enkel signaal van spijt over deze flagrante misrekening. Niet kunnen toegeven dat zij, maar ook de experts en virologen, in die beginfase de snelle verspreiding van de pandemie zwaar onderschat hebben. Je kunt het niemand kwalijk nemen dat er in die begindagen van de crisis onvoldoende geweten was over de reacties van het virus. Je kunt het niemand verwijten dat er fouten zijn gemaakt, maar geef dat dan ook ootmoedig toe. Dat siert een mens. Maar verdomme, sta hier niet te liegen dat het gedrukt staat. Ooit in een ver verleden hebben ministers met méér staatsmanschap in één pink dan Maggie De Block in het hele lijf, voor veel minder de eer aan zichzelf gehouden en de juiste consequenties getrokken.

En er dan maar van schrikken dat de bevolking helemaal gedegouteerd is van deze generatie politici en hen de rug toekeert.

What do you want to do ?

New mailCopy

Doemscenario?

corsac-fox-5Sinds 14 maart bleef het verdacht stil in de hoek van het Vlaams netwerk voor ondernemers, beter bekend als VOKA. In die mate zelfs dat je zou kunnen denken: “Oei, er zijn in die kringen toch geen coronaslachtoffers gevallen?” Uiteraard weten we wel beter want de heren en dames van VOKA laten zich door een pandemie misschien wel een tijdje uit het lood slaan maar lang duurt dat niet. Die zetten heel eventjes een klein stapje achteruit, bekijken de situatie, zien in alles wel een nieuwe opportuniteit, wegen meteen hun slaagkansen en risico’s tegen elkaar af en brengen zeer strategisch hun lobbykanonnen in stelling. Daarbij hoeven ze niet eens zelf in de frontlinie te staan; daarvoor hebben ze wel de beschikking over een legertje politici die uit hun hand moeten eten.

En kijk, na twee maanden stilte roert VOKA zich. Zoals een roofdier zijn prooi benadert, hebben ze uitermate geduldig gewacht tot de samenleving wel helemaal murw geklopt is, tot de angst voor virusbesmetting plaats heeft geruimd voor de onzekerheid over de toekomst. Met zeer voorzichtige sluippasjes zijn ze dichterbij hun doelwit gekropen, constant berekenend wanneer de sprong te wagen.

En dan plots is daar het juiste ogenblik gekomen en VOKA-voorzitter Wouter De Geest slaat subiet de klauwen diep in de prooi. “Alles moet bespreekbaar zijn want uitzonderlijke tijden vragen uitzonderlijke maatregelen,” orakelt de baas der bazen. Naar wat hij bedoelt met het bespreekbaar maken van dat “alles” hoef je niet lang te raden. Voor VOKA moeten bedrijven kwijtschelding van RSZ-bijdragen en bedrijfsvoorheffing krijgen. Alle verworven sociale voordelen en duur bevochten arbeidsovereenkomsten moeten op de schop. Flexibiliteit en een dynamische arbeidsmarkt zijn voor de ondernemers de toverwoorden om de ontegensprekelijke economische gevolgen van deze crisis te bekampen. Zo niet dreigen 1 miljoen tijdelijke werklozen nooit meer naar hun job kunnen terug te keren, spiegelt De Geest ons voor. En dus moet het mogelijk zijn om uurroosters aan te passen naar de behoeften van de werkgever, moeten vrijwillige overuren zonder extra loon of inhaalrust in alle sectoren opgetrokken worden tot minstens 220 uren en liefst nog veel hoger. Nachtarbeid moet versoepeld worden en mag pas, zoals in Nederland, beginnen te tellen vanaf middernacht in plaats van om 20 u. Collectief verlof dient afgeschaft en de baas beslist wie wanneer met vakantie mag. Werkgevers vragen carte blanche om naar eigen goeddunken en straffeloos buiten de lijntjes te kleuren en alle voorheen afgesloten regels en afspraken naast zich neer te leggen. En wie dit allemaal ‘sociale afbraak’ durft te noemen, is een vege leugenaar en een slechte vaderlander.

Ziezo, daarmee hebben de vakbonden weer iets om over na te denken.

Wie denkt dat het VOKA, eens deze wensdromen gerealiseerd, rustig achterover zou leunen, zou wel eens sterk bedrogen kunnen uitkomen. Neem nu maar het thuiswerk, dat onze regering als verplichte kost propageerde, en ingefluisterd door het bedrijfsleven nog altijd als ultiem redmiddel wordt beschouwd. Je zal wel altijd een directeur hebben die zijn personeel niet van harte betrouwt, je zal wel altijd thuiswerkers hebben die er de kantjes aflopen maar daar tegenover staat toch een meerderheid van werkgevers die het systeem van thuiswerk erg genegen zijn; meer nog, het willen institutionaliseren. Eens dat verwezenlijkt, zal naar een speciaal statuut voor thuiswerkers gezocht worden en het laat zich raden dat dit de richting van ‘zelfstandige’ zal uitgaan, vergelijkbaar met ZZP in Nederland (Zelfstandig zonder personeel). De volgende stap is dan die zelfstandige thuiswerkers tegen elkaar uit te spelen. Wie hetzelfde werk wilt doen voor één euro minder dan de concurrent, krijgt de opdracht.

Reken er maar op dat VOKA breed zit te glimlachen bij het vooruitzicht hierop. Daar heeft men al lang becijferd hoeveel extra winst hen dat zal opleveren. Geen patronale bijdragen meer, geen werkverzuim meer wegens ziekte of klein verlet, geen discussies meer over de kwaliteit van de koffie, besparingen op kantoorruimte, een kleinere personeelsdienst, geen gehannes meer over bedrijfswagens… en ga zo maar door. Het allerbelangrijkste is wel dit: met over heel het land verspreid zittende medewerkers kunnen die al niet meer de koppen bij elkaar steken en worden de vakbonden totaal buitenspel gezet.

Is dit een uit de lucht gegrepen doemscenario? Ik vrees van niet maar ik hoop ongelijk te krijgen. Wait and see.

 

 

 

 

 

 

 

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy