Heet u echt Huub, mijnheer?

Het sukkelt rustig maar wel gestaag tegen het jaareinde aan, je kunt onmogelijk je krant lezen zonder het licht aan te steken en alom ontbranden de discussies over Zwarte Piet, nu ook nog aangevuld met de levensbelangrijke vraag of de naam Kerstmarkt niet moet wijken voor Wintermarkt. We hebben nog altijd geen federale regering en het ziet er sterk naar uit dat het vorige record van 541 dagen onder druk komt te staan, zo niet helemaal zal sneuvelen. De winter komt dus schoorvoetend in het land en dat staat min of meer gelijk met de jaarlijks weerkerende “herfstcafard”.

Neem daarbij dat mijn vrienden F&F weer onderweg zijn voor hun jaarlijkse aanwezigheid op de Leuvense kerstmarkt. Volgens hun laatste berichtje zitten ze in Blesle, op een camperplaats waar ik in 2012 (eveneens op terugweg naar huis) ook gestaan heb. Onze vrienden C&N reizen vrijdag dan weer de andere richting uit, en F&L zijn thans quasi resident onder, en hopelijk ook resistent tegen, de Spaanse zon en kameraad Snelle Eddy maakt nog steeds de kustlijn van de Costa Blanca onveilig.

Voor mij persoonlijk begint nu het tweede winterseizoen zonder verblijf in meer zonnige oorden en zowel mentaal als fysiek begin je dat toch wel net iets meer dan een klein beetje te missen. Afgezien van een lichte vorm van heimwee en in tegenstelling tot wat hier thans gebeurt, zat ik daar een hele dag buiten, of toch minstens met ramen en deuren wijd open. Dat was niet alleen deugdzaam voor de toch wel sterk ineen geschrompelde longen maar je deed er bovendien een flinke dosis vitamine D op. Nog voor middernacht kroop je dan pompaf onder de wol en ’s ochtends begroette je met een gemeend “Danke Jezeke” het azuurblauw in de lucht. Hier in Leuven zet ik nog nauwelijks een stap buiten de deur, lig ik vòòr 4 u in m’n bed is dat vroeg, en als ik net nadat het middagjournaal voorbij is er weer uit kom, is dat ook vroeg. Wat de toch al betrekkelijke lengte van de dagen natuurlijk nog meer inkort.

Ginds kreeg je de hele dag door een hoop vaste bezoekers (koffieslurpers!) over de vloer en met elke voorbijganger sloeg je wel een praatje of je deed je uiterste best om te simuleren dat je hem/haar niet had gezien. Hier mag je al blij zijn als er nog iemand het de moeite waard vindt om eens binnen te wippen en de deurbel doet rinkelen. Daarenboven zijn aangename gesprekken met mijn lieve vrouw beperkt tot de weinige ogenblikken dat ze géén lunchafspraakje heeft met vriendinnen, niet met hen naar film of theater moet, niet dringend een tentoonstelling of een museum wilt bezoeken, niet aan één van haar talrijke sociale verplichtingen moet voldoen. De zeldzame ogenblikken dat ze nog wel bereikbaar is, lig ik dan meestal pas in mijn eerste slaap. Voor de overige tijd moet ik me er dan maar op verheugen dat er ook nog een hond in huis is. Toch voor zover Huub zelf niet ligt te snurken. Je troost je dan maar met dat spannende boek dat halverwege is blijven liggen, of een nog niet volledig afgewerkte doorloper. Of dat je iets schrijft voor je blog.

Van die blog gesproken… Daar ben ik acht jaar geleden eerder toevallig mee gestart. Destijds ging ik in mijn eentje met de camper de hort op terwijl Mieke nog moest werken. Dus wist ze niet wat ik onderweg allemaal beleefde en mijn mondelinge verslagen achteraf waren eerder magertjes van aard en kwamen er met horten en stoten uit. Een vlotte verteller ben ik nooit geweest. Bovendien maakte ze zich tijdens mijn afwezigheid tamelijk ongerust want van het beloofde dagelijkse telefoontje kwam maar weinig in huis. Ofwel was ik vergeten waar ik dat ding weer had gelaten ofwel was de batterij plat. Toen bleken ook nog twee andere vrienden – en een spreekwoordelijke paardenkop – geïnteresseerd in mijn zogenaamde ‘avonturen’. Daags voordat ik weer eens ging vertrekken, suggereerde een vriendin dat ik een blog zou aanmaken, zodat ik voor iedereen die dat wilde ook daadwerkelijk te volgen was. Wist ik veel wat een blog was, hoe je zo’n ding diende te beheren en wat je er eigenlijk mee aan moest. Een naam was meteen gevonden; omdat de hond wel altijd in de camper meeging, werd dat ‘Camperhuub’. Na een stoomcursus van ongeveer een uur beloofde die vriendin me dat ik er nu wel voldoende van kende. Niet dus. Na een week kreeg ik een berichtje dat ik niet telkens een mail hoefde te sturen met de mededeling dat er iets op mijn blog verschenen was. Het heeft me meer dan een jaar experimenteren gekost vooraleer ik het onder de knie had hoe een foto bij je tekst te plaatsen. Zelfs tot vandaag blijft mijn kennis nog steeds beperkt tot het ‘copy & paste’ van een geschreven stukje om daarna het knopje ‘Nu publiceren’ in te drukken.

Hoe dan ook, sinds 2011 zijn er toch al veel stukjes geschreven en verschenen. Hoeveel? Ik zou het verdomde niet weten maar het moeten er intussen toch wel zo’n duizend zijn. Nu ja, zo belangrijk is dat ook weer niet. Hoeveel mensen daaraan een boodschap hebben/hadden, weet ik ook niet. Alweer: zo belangrijk is dat nu ook weer niet.

Tja, en waar schrijf je dan over? Onderweg doe je nog nieuwe indrukken op waar je lyrisch over uit kunt weiden maar als je eens in Albir voor zes maanden gebeiteld zit, raakt de inspiratie ook wel snel opgedroogd. Dus lul je maar een eind weg over mensen die je op de camping leert kennen, wat die of die gezegd heeft, een beetje over het weer, over de pintjes die je bij Matteo gedronken hebt en met wie, of over de nieuw ontdekte restaurantjes in het kielzog van F&F. Na een tijdje bleek dat bepaalde personen daar echt wel naar uitkeken en binnen de kortste keren werd ik op de camping nagewezen als ‘de schrijver’. Het begon wel lichtjes op te vallen dat sommigen poeslief deden, je te pas en te onpas aanspraken en hun verhaal kwamen doen in de hoop dat je wat over hen zou schrijven. Deed je dat niet, was je daags nadien nauwelijks een groet waard. Niet altijd buiten mijn wil om zorgde Camperhuub soms voor enige deining. Als je bepaalde personen iets te openlijk in hun hemd had gezet, mocht je rekenen op erg boze, negerende blikken, zure opmerkingen en in een zeldzaam geval al eens een bedreiging met geweld.

Op een mooie dag vroeg kameraad Snelle Eddy me: “Besef jij wel hoeveel bezoekers jij dagelijks hebt?” Euh? Wablief? Tja, Frank & Lea en Frey & Fab zaten wel dagelijks bij mij aan de tafel maar verder wist ik ook niet wie hij bedoelde. Eddy had het over het aantal lezers van mijn blog en begon aan een hele uitleg over “echte bezoekers” en “weergaven” en dat er wel allerlei trucjes bestaan om daar achter te komen. Ik snapte er geen jota van en pas sinds kort heb ik gemerkt dat er zoiets bestaat als het vakje “Statistieken”. Maar nog eens: zo belangrijk is dat niet.

De cijfers die Eddy me toen voorspiegelde, leken mij sterk overdreven maar ze streelden natuurlijk ook wel mijn ijdelheid. Die dag begon ik er spijt van te krijgen dat ik niet stante pede naar de directie van de camping was gestapt met de vraag om een gunsttarief. De publiciteit die Camperhuub maakte voor Cap Blanch was onbetaalbaar.

Later, toen ik naar camping Benisol verhuisde, ging het circus gewoon verder. Soms kreeg ik om 10 u ’s morgens al de opmerking dat er nog niets verschenen was. Niet moeilijk, het moest nog geschreven worden. Hier waren de tenen nog veel langer dan op Cap Blanch. Dan kreeg je weer een noorderbuur over de vloer met vraag wat in godsnaam ik wel tegen hem persoonlijk mocht hebben en waarom. Hallo, het was de eerste keer dat ik die man zag, ik had hem nooit gesproken, laat staan dat ik iets over hem had geschreven. Achteraf bleek het over een voornaamgenoot van hem te gaan. Dan was er weer een die je straal voorbij liep terwijl je er de avond voordien nog een pilsje mee gedronken had. Dan kwam er weer eentje dreigen met een klacht bij de politie, dan zou er weer een andere zijn advocaat op me af sturen. Eentje ging zelfs zo ver dat hij een vlammende brief schreef, die op tientallen exemplaren fotokopieerde en aan de toiletten legde zodat iedereen gewaarschuwd was voor mijn hoge schurkengehalte. Zelfs de directeur was ervan overtuigd dat ik over zijn camping alleen maar negatieve berichten de wereld in stuurde.

Om moedeloos van te worden en dus ben ik er een tijdje mee gestopt. Niet onder druk van al die grote muilen, want die konden mij niet deren. Wel vanwege twee snel op elkaar volgende gebeurtenissen die ervoor zorgden dat het mij allemaal iets te veel werd. Het was me helemaal uit de hand gelopen. Feit een: ik zit met Lea op het terras voor onze dagelijkse koffieklets als er plots twee mensen aan de deur staan. Ze kijken naar de plattegrond van de camping, ze kijken naar het nummer van mijn plaats en ik hoor de dame zeggen: “Hier moet het zijn.” Behulpzaam vraag ik of ze naar iets of iemand op zoek zijn. “Bent u Camperhuub, mijnheer?” vraagt de dame in het meest onverstaanbare West-Vlaams. Daarop volgt een ellenlange uitleg. Ik geef het hier kort samengevat en in vrije vertaling weer: “Wij lezen uw blog elke dag met veel plezier, het is vandaag zondag en wij hadden niets te doen, en een mens moet toch altijd iets te doen hebben, nietwaar, en dus dachten we: kom we gaan eens kijken waar hij zit. En heet u echt Huub, mijnheer?” In een flits zag ik Lea de keuken in stormen; die stond op het punt om het uit te proesten. Uren later had ze nog lachkrampen en nu nog altijd herinnert ze me aan die zondag als “De dag dat uw voltallige fanclub op bezoek kwam”.

Een tweede feit: op het terras van restaurant Anna stapte een totaal wildvreemde dame op me af. “Ik ken jou wel, hoor Camperhuub. Je hebt een veel te scherpe tong. Het enige wat jij doet is Nederlanders en Engelsen afkatten.” Oeps, ik hoefde plots geen dessert meer. Ook geen Camperhuub meer. Daarmee had ik weer een zee van tijd voor mezelf. Geen getob meer over “wat moet ik nu weer schrijven”, geen gepieker meer over correcte zinsbouw, niet langer meer zoeken naar een valabele synoniem. De schuldstapel verminderde zienderogen (schuldstapel = een prachtig neologisme om de stapel boeken die je nog dringend moet lezen aan te duiden), de vaat stapelde zich niet langer op tot al het bestek gebruikt was, en ik kon op mijn beurt ook al eens bij anderen op de koffie gaan.

Maar… het bloed kruipt waar het niet gaan kan, zegt het spreekwoord. Dat zelf opgelegde embargo heeft dus niet lang geduurd. Waardoor u nu alweer deze onzin te lezen krijgt.

 

 

What do you want to do ?

New mailCopy

6 gedachten over “Heet u echt Huub, mijnheer?

  1. Jij hebt goed zeggen, kameraad. Ik heb niet zo veel vakantie als jij. Tot half januari zit jij in Spanje, in de zomer een maand in Schotland en straks ben je weer de pijp uit voor 5 weken Spanje. Toch een bijzonder fijne reis toegewenst.

  2. Weer een boeiend geschreven verhaal. Uit het leven gegrepen, interessant met de nodige humor en steeds schitterende zinsconstructies. Meneer Huub, proficiat doe zo voort.

Plaats een reactie